| |
| |
| |
BureauTaal: het echte verhaal
Taaladviesbureau maakt wetenschappelijke pretenties niet waar
Prof. dr. Carel Jansen - afdeling Bedrijfscommunicatie, Radboud Universiteit Nijmegen
Vorig jaar was BureauTaal opeens volop in het nieuws. Het communicatieadviesbureau had uitgezocht dat 60 procent van de Nederlanders de Troonrede niet begrijpt, en liet meteen weten daar wel een remedie tegen te hebben. In het septembernummer deed BureauTaal uit de doeken wat die methode inhoudt. Maar de wetenschap heeft er zo haar bedenkingen bij.
Voor 60 procent van de Nederlanders is het taalgebruik in Nederlandse overheidsteksten te moeilijk, laten Karen Heij en Wessel Visser, samen de directie van BureauTaal, weten in een interview in het vorige nummer van Onze Taal. Dat zou gebleken zijn uit een analyse met ‘Texamen’, een instrument dat BureauTaal ontwikkeld heeft. Met dat instrument heeft BureauTaal ook de Troonrede van 2005 geanalyseerd. Het resultaat van die analyse werd gepresenteerd in een artikel in de Volkskrant van 21 september 2005, en nog eens herhaald in Onze Taal van vorige maand. Volgens BureauTaal had 60 procent van de Nederlandse bevolking er op de derde dinsdag van september 2005 geen idee van wat de koningin bedoeld had. Dat zou zijn gebleken uit onderzoek van de OESO, de Nederlandse Taalunie en BureauTaal zelf. Gelukkig is de oplossing niet ver weg, zo suggereert het interview in het septembernummer. Bij BureauTaal kan elke tekst zó worden aangepast dat maar liefst 95 procent van de Nederlanders wél kan begrijpen wat er staat, aldus de directie van het communicatieadviesbureau.
| |
Een gewillig oor
Het klinkt zonder meer aantrekkelijk. Wie heeft niet ervaren dat overheidsteksten soms lastig leesbaar zijn, en wie zou er niet willen dat het taalgebruik van onze overheid voor vrijwel de hele Nederlandse bevolking altijd goed te begrijpen is? Als de communicatieproblemen waarover BureauTaal schrijft inderdaad de geschetste omvang hebben, en als de oplossing van die problemen echt zo dichtbij is als Karen Heij en Wessel Visser beweren, dan is dat belangrijk nieuws.
BureauTaal laat niet na dat te benadrukken. Zo werd er in 2005 in Nijmegen een grote conferentie gehouden met prinses Laurentien als een van de sprekers. Veel aandacht was er bij die gelegenheid voor het hoge percentage Nederlanders met een geringe leesvaardigheid, en natuurlijk ook voor Texamen als instrument om teksten mee door te meten en te verbeteren als ze te moeilijk blijken. In allerlei publicaties, in het Nederlandse Comma bijvoorbeeld, en zeer onlangs ook in het Vlaamse Ad Rem, hebben medewerkers van BureauTaal intussen gewezen op de noodzaak om snel iets te doen aan de grote problemen in de overheidscommunicatie, en op de grote mogelijkheden die Texamen op dit terrein te bieden heeft.
Het betoog van BureauTaal vindt bij velen een gewillig oor. Zo schreven GroenLinks-Kamerleden Kees Vendrik en Ineke van Gent in december 2005 een nota met de titel Heerlijk helder Hollands, waarin met nadruk wordt verwezen naar het vele onderzoek dat BureauTaal zou hebben gedaan, en waarin de cijfers die dat onderzoek opleverde zonder reserve worden overgenomen. En zo valt op de website van BureauTaal te lezen dat (inmiddels oud-)minister Alexander Pechtold van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en Robin Linschoten van het Adviescollege toetsing administratieve lasten aan BureauTaal opdracht hebben gegeven onderzoek te doen naar de begrijpelijkheid van formulieren.
| |
Zes taalvaardigheidsniveaus
Mooi dat er zo veel aandacht is voor mogelijkheden om de communicatie tussen overheid en burger te verbeteren. En mooi ook op zichzelf dat een bureau er niet alleen in slaagt de aandacht op communicatieproblemen te vestigen, maar zichzelf ook weet te profileren als organisatie die die problemen aan zou kunnen pakken. Daar is allemaal niets mis mee - als het verhaal dat BureauTaal vertelt tenminste een correcte weergave van de werkelijkheid zou zijn. Maar dat is het niet.
Waar komen de getallen vandaan die BureauTaal steeds naar voren brengt? Hoe komt BureauTaal op 60 procent die nu niet zou kunnen begrijpen wat de overheid bedoelt en op 95 procent die dat wél zou kunnen als BureauTaal de teksten zou (helpen) schrijven? Die percentages zijn door BureauTaal gekoppeld aan de zes niveaus die de laatste jaren in de Europese Unie worden gehanteerd om de verschillende taalvaardigheden die mensen kunnen bezitten mee te karakteriseren. Dat vergt een korte toelichting.
Het laagste niveau dat wordt onderscheiden is het beginnersniveau: A1. Iemand die op dat niveau presteert kan vertrouwde namen, woorden en zeer eenvou- | |
| |
dige zinnen begrijpen, bijvoorbeeld in mededelingen, op posters en in catalogi. Daar blijft het dan ook bij. Op het beginners-plusniveau A2 kan iemand zeer korte, eenvoudige teksten lezen en korte, eenvoudige, persoonlijke brieven begrijpen. Op leesvaardigheidsniveau B1 bevinden zich halfgevorderden, die teksten kunnen begrijpen die hoofdzakelijk bestaan uit veel voorkomende, alledaagse of aan het werk gerelateerde taal. Op niveau B2 gaat het om gevorderden; zij kunnen artikelen en verslagen lezen die betrekking hebben op eigentijdse problemen, en zij kunnen ook eigentijds literair proza begrijpen. Een lezer op C1-niveau is vergevorderd; zo iemand kan lange en complexe feitelijke en literaire teksten begrijpen, en het gebruik van verschillende stijlen waarderen. Ook kan een vergevorderde lezer gespecialiseerde artikelen en lange technische instructies begrijpen, zelfs wanneer die geen betrekking hebben op het eigen terrein. Het hoogste niveau is C2; een lezer op dat niveau kan moeiteloos vrijwel alle vormen van de geschreven taal lezen, inclusief abstracte, structureel of linguïstisch complexe teksten, zoals handleidingen, specialistische artikelen en literaire werken.
| |
Onjuiste cijfers
Hoe zit het nu met het leesvaardigheidsniveau van de Nederlandse bevolking? Volgens de cijfers die BureauTaal op diverse plaatsen naar voren heeft gebracht, het meest recent in Ad Rem, haalt 5 procent van de Nederlandse bevolking als hoogste niveau A1, 15 procent niveau A2, 40 procent niveau B1, 25 procent niveau B2, 15 procent niveau C1 en o procent niveau C2. Dat zijn akelige getallen, en niet alleen omdat er vrijwel niemand in Nederland zou zijn voor wie het hoogst mogelijke niveau is weggelegd. Erger is dat slechts 40 procent zou functioneren op ten minste niveau B2, het niveau dat volgens de OESO nodig is om mee te kunnen doen in de toekomstige informatiemaatschappij en kenniseconomie.
Maar de cijfers van BureauTaal zijn niet juist. Dat valt al op te maken uit het samenvattende rapport van de Nederlandse Taalunie waar BureauTaal in de Volkskrant zelf naar verwijst. In dat rapport van de Taalunie is te vinden dat het niet 60 procent van de Nederlandse bevolking is die lager scoort dan niveau B2, maar 37 procent. Meer gedetailleerde informatie is te vinden in de rapporten van het OESO-onderzoek waar de Taalunie naar verwijst. Daar blijkt dat de percentages die BureauTaal voortdurend presenteert, niet gelden voor de Nederlandse bevolking als geheel maar alleen voor de groep die niet het Nederlands als eerste taal heeft. Van die groep haalt inderdaad ongeveer 60 procent niet niveau B2; voor de Nederlandse bevolking als geheel geldt het beeld zoals dat uit het rapport van de Nederlandse Taalunie naar voren komt.
| |
Geen reactie
Dat wil allemaal niet zeggen dat er geen problemen zouden zijn natuurlijk. Als de leesvaardigheid van 37 procent van de Nederlanders niet groot genoeg blijkt om zich te kunnen redden in de maatschappij van straks, en als dat geldt voor 60 procent van de bevolkingsgroep met een andere moedertaal dan het Nederlands, dan vraagt dat om goede maatregelen. Maar de problemen moeten niet groter worden voorgesteld dan ze zijn. Dat BureauTaal dat bij voortduring doet, is vooral daarom kwalijk omdat er in verschillende vakpublicaties al gewezen is op de onjuistheid van de cijfers die worden gehanteerd. Een reactie daarop is vooralsnog uitgebleven.
BureauTaal meldde vorig jaar dat 60 procent van de Nederlanders de Troonrede niet snapt. Maar volgens de wetenschap ligt dat cijfer veel lager.
Nooit weerlegd ook is de kritiek die in de vakpers is geuit op Texamen, het tekstanalyse-instrument dat BureauTaal hanteert. Met Texamen zou BureauTaal een wetenschappelijk instrument hebben ontwikkeld waarmee voor het eerst de koppeling kan worden gemaakt tussen het taalniveau van de beoogde lezers en het taalniveau van een tekst. Dat werkt als volgt. Bij toepassing van Texamen op de meeste overheidsteksten blijkt dat 80 procent van alle overheidscommunicatie taalniveau C1 heeft. Uitgaande van de - nergens onderbouwde - veronderstelling dat een verschil van één niveau tussen het eigen leesvaardigheidsniveau en het niveau van de tekst nog wel overbrugbaar is, is die communicatie dus toegankelijk voor Nederlanders die presteren op niveau B2, C1 en C2. En volgens de cijfers die BureauTaal hanteert (zie hierboven) is dat alles bijeen niet meer dan 40 procent. Zou de overheid erin slagen het niveau van de eigen teksten op B1 te krijgen, dan zou het er meteen een stuk zonniger uitzien. Dan zou alleen de groep die zich op niveau A1 bevindt en die volgens BureauTaal een omvang van 5 procent heeft, de teksten niet kunnen lezen. De rest van de bevolking zou dat plotseling wél kunnen. Voilà de 95 procent die BureauTaal zegt te kunnen bereiken.
| |
Generaliseren
Wetenschappelijke status heeft Texamen echter niet. Er heeft tot nu toe geen enkele publicatie over Texamen het licht gezien, afgezien van een scriptie over de wordingsgeschiedenis die in 2004 is geschreven door Ashra Sugito, thans medewerker van BureauTaal. In die scriptie komt, zoals het hoort, de vraag aan de orde in hoeverre Texamen voldoet aan twee belangrijke eisen die aan welk meetinstrument dan ook gesteld moeten worden: de eis van de betrouwbaarheid (leiden metingen bij dezelfde tekst steeds tot dezelfde uitkomst?) en de eis van de validiteit (meet het instrument echt wat het pretendeert te meten?). In haar scriptie schrijft Ashra Sugito zelf dat Texamen nog aan een aantal deskundigen voorgelegd zal moeten worden voordat vastgesteld kan worden of het instrument wel op een betrouwbare manier door anderen te gebruiken is. En verder wordt in de
| |
| |
scriptie gemeld dat het aantal teksten dat voor de validering gebruikt is, te klein is om een uitspraak over de validiteit te kunnen doen.
Dat alleen al is voldoende om niet snel ‘ja’ te zeggen op de vraag of Texamen een deugdelijk instrument is om de moeilijkheid van Nederlandse overheidsteksten vast te stellen. Maar het is goed om verder nog te weten dat dit instrument nadrukkelijk alleen ontwikkeld is voor allochtone burgers. Zomaar generaliseren naar moedertaalsprekers, zoals BureauTaal voortdurend doet, is onverantwoord.
| |
Schadelijke gevolgen
Maar belangrijker misschien nog is dat er in het onderzoek dat tot de totstandkoming van Texamen heeft geleid, geen enkele vertegenwoordiger van de doelgroep van de overheidsteksten betrokken is. Geen tekst waarvan met Texamen de moeilijkheidsgraad is voorspeld, is voorgelegd aan een echte lezer. Er is alleen aan enkele deskundigen op het gebied van Nederlands als tweede taal gevraagd om een schatting te maken van het taalvaardigheidsniveau waarover lezers naar hun idee zouden moeten beschikken. Hoe ver die schattingen af staan van de werkelijkheid, valt niet te bepalen. Dan hebben de ontwikkelaars van de leesbaarheidsformules, waar Texamen sterk aan doet denken, het in de jaren vijftig beter aangepakt. Op die formules viel veel af te dingen - ze richtten zich alleen op de zinslengte en het aantal moeilijke woorden, en stelden zo de werkelijkheid veel te simpel voor -, maar hun ontwerpers vergeleken de voorspellingen van hun meetinstrument tenminste nog met de uitkomsten bij echte lezers. BureauTaal gebruikt voor zijn beweringen over het taalgebruik van de Nederlandse overheid een instrument dat op een veel minder deugdelijke manier is ontwikkeld dan de leesbaarheidsformules indertijd waren. En die hebben we niet voor niets al lang afgeschaft.
Dat BureauTaal ervoor pleit dat de overheid alles in het werk moet stellen om met zo veel mogelijk burgers zo helder mogelijk te communiceren, valt alleen maar te prijzen. Maar dat het zijn adviezen onderbouwt met onjuiste cijfers, met onbewezen vooronderstellingen en met metingen met een instrument dat niet behoorlijk geijkt is, valt alleen maar te laken. Dat heeft niet alleen schadelijke gevolgen voor BureauTaal zelf, maar ook voor het vakgebied waarin het zich beweegt, en voor de opdrachtgevers die het bureau aan zich weet te binden.
|
|