Onze Taal. Jaargang 75
(2006)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
Joost Kuggeleijn - neerlandicus en ambtenaar
| |
KoeterwaalsOp verjaardagsfeestjes en op de discussiepagina's van landelijke dagbladen weet men het wel: het probleem van de ambtenaar ís de ambtenaar. De ene ambtenaar houdt de andere in stand en omdat niemand dat mag weten, spreken ze ons toe in een onbegrijpelijk koeterwaals. De vraag is echter of deze, en soortgelijke verklaringen wel recht doen aan de complexe dagelijkse werkzaamheden van de ambtenaar. Een ambtenaar moet namelijk op eieren kunnen lopen om te overleven. Als hij een tekst schrijft, moet hij rekening houden met het krachtenveld van politiek, belangenbehartigers, andere ambtelijke organisaties en de media, en dat kan de ambtenaar als bedreigend ervaren. De door deze complexiteit ontstane angsten vinden via de taal, een van de belangrijkste werktuigen in de ambtenarij, hun weg naar buiten. Ambtenaren schrijven met de angst in de pen. Om precies te zijn: met zes angsten.
1. De angst om te direct te zijn Ambtenaren schrijven vaak over onderwerpen die maatschappelijk of politiek gevoelig liggen en voelen daardoor de behoefte om politiek correct te formuleren. Maar soms gaat men in die correctheid erg ver. Zo wordt in een stuk over het gehandicaptenbeleid van het ministerie van VWS consequent gesproken over ‘mensen met beperkingen’. Dit leidt tot zinnen als: Het beleid van het kabinet is erop gericht om ervoor te zorgen dat deze mensen de beschikking hebben over voorzieningen die hun beperkingen compenseren. Voor die mensen waarvoor geen voldoende compensatie mogelijk is zullen aparte voorzieningen moeten worden getroffen. Zou iemand met een dwarslaesie nog begrijpen dat die ‘compensatie’ over zijn rolstoel gaat? Ook het gebruik van het eufemisme ‘anders-valide’ (uit hetzelfde stuk) is een symptoom van de angst om te direct te zijn. Deze angst maakt ook dat ‘geld geven’ wordt tot ‘het organiseren van koopkracht’, en dat ‘we waren te laat’ verandert in ‘de vertraging is veroorzaakt door additioneel benodigde doorlooptijd’.
2. De angst om niet volledig genoeg te zijn Deze angst wordt ingegeven door de mogelijkheid dat er altijd vragen kunnen komen. Om deze vragen vóór te zijn, proberen ambtenaren alvast zo veel mogelijk informatie te geven, zoals in: ‘De toegang tot een computer is een doorslaggevende factor voor het opbouwen van computerervaring.’ Ook het volgende valt beslist niet te ontkennen: ‘uithuizigheid is een noodzakelijke voorwaarde om zich in de publieke ruimte delinquent te kunnen presenteren’ (met dat laatste wordt gewoon bedoeld ‘op straat de wet overtreden’). | |
[pagina 237]
| |
3. De angst om onwetenschappelijk te zijn Veel beleidsambtenaren hebben een wetenschappelijke vooropleiding. Deze speelt hun geregeld parten, want er is één groot verschil tussen de wereld van de wetenschap en die van de ambtenarij: wetenschappers communiceren doorgaans alleen in een gesloten circuit met elkaar, maar de teksten van ambtenaren komen ook geregeld naar buiten. Een zin als ‘Deze casus bevat corruptogene elementen’ is in een juridische tekst wellicht functioneel, maar is daarbuiten absoluut ontoelaatbaar, al is de formulering ‘Hier hangt een luchtje aan’, die we ook weleens gelezen hebben, misschien weer wat te informeel. 4. De angst om op leegheid te worden betrapt Metacommunicatie (communicatie over communicatie) is een veelgebruikte vorm om te verhullen dat er eigenlijk niet veel te melden valt, zoals in: ‘het kader is een algemeen kader met daarin een aantal uitgangspunten’. Soms is helemaal niets zeggen toch beter. 5. De angst voor de kloof met de burger Ook de ambtenaar weet dat er een kloof bestaat tussen de overheid en de burger. Uit angst om deze kloof nog groter te laten worden, tracht de ambtenaar zelfs regelmatig de kloof te overbruggen door zich in de burger te verplaatsen. Dit leidde bij een van hen tot de scherpzinnige observatie: ‘De burger leeft in een lokale omgeving.’
6. De angst voor conflicten Illustratie: Matthijs Sluiter
Zo nu en dan moet de ambtenaar iets opschrijven wat niemand leuk vindt om te horen, of waardoor een conflict zou kunnen ontstaan. Dan rest hem niets dan zeer indirect te formuleren, met soms hilarische resultaten: ‘Toneelgezelschap “De Kromme Tenen” is als vaste bespeler van de bovenzaal meer geïnstitutionaliseerd dan wenselijk.’
Het ‘creëren van draagvlak’ is een ‘centrale activiteit’ in het bestaan van de ambtenaar. Dit verdraagt zich slecht met een ‘conflictmodel’, om het maar eens ambtelijk te formuleren. Maar wat moeten we met al die angsten van de ambtenaar? Moet hij in therapie en met zijn angsten worden geconfronteerd? Moet Emile Ratelband aan de slag om hem over gloeiende kolen te laten lopen? Allereerst moeten we de ambtenaar leren begrijpen. Ongeschoold betreedt hij het overheidsapparaat en binnen luttele maanden vloeien de eerste ambtelijke volzinnen uit zijn toetsenbord. Er zou eens goed onderzocht moeten worden hoe dit proces zich precies voltrekt. Wellicht is inzicht in het ontstaan van ambtenarentaal het begin van het voorkomen ervan. In een ideale wereld verbaast de ambtenaar zich net zo over de voorbeelden uit dit artikel als wij hebben gedaan bij het verzamelen ervan. En mocht een ambtenaar bij het lezen van de zin: ‘Als de heuristiek functioneert zoals bedoeld en de criteria ook in de tijd valide blijken te zijn, is het evolutionaire perspectief duister’ geen gevoel van bevreemding krijgen, dan wordt het misschien toch tijd om Emile Ratelband in te schakelen. De voorbeelden van ambtelijk taalgebruik zijn niet verzonnen. De auteurs kwamen ze in hun dagelijkse werk tegen. Namen in de voorbeelden zijn wél gefingeerd. |
|