| |
| |
| |
Zo oud als de weg naar Kralingen
Hebben Nederlandse spreekwoorden en uitdrukkingen toekomst?
Riemer Reinsma
Tot 3 september is in het Noordbrabants Museum een tentoonstelling over spreekwoorden te zien. Deze wordt druk bezocht, maar de spreekwoorden zelf leiden een kwijnend bestaan. Dat is tenminste wat vele deskundigen ons vertellen, maar is dat ook zo? En wat klopt er verder van de kennis die wij denken te hebben over spreekwoorden en uitdrukkingen?
Al een hele tijd vertellen deskundigen ons dat het niet zo goed gaat met onze spreekwoorden. In 1947 schreef de Brabantse spreekwoordenverzamelaar Hein Mandos bijvoorbeeld in de artikelenbundel Land van Dommel en Aa: ‘De tijd van het spreekwoord lijkt voorbij. De waarde ligt besloten in de cultuurhistorische betekenis, die zij nog bezitten voor de wetenschap.’ Inderdaad, het lijkt er sterk op dat de spreekwoorden iets van hun oude populariteit verloren hebben.
Toen in 1988 de eerste druk verscheen van het Spreekwoordenboek in vier talen van Van Dale, legden recensenten een ‘af en toe (...) traumatische aversie van spreekwoorden’ aan de dag, zoals de samensteller ervan, H.L. Cox, het een paar jaar later formuleerde in het nawoord bij de nieuwe, zestalige versie van dit boek (Spreekwoordenboek in zes talen, 1992). Aanleiding tot deze ergernis was ‘het uit veel spreekwoorden sprekende godsvertrouwen’ en ‘de beklemtoning van rangen en standen’ in bijvoorbeeld ‘Het tonnetje ruikt altijd naar haring.’ Ook ‘de seksistische, weinig positieve inschatting van de vrouw’ oogstte volgens Cox kritiek.
Daar komt waarschijnlijk nog bij dat de hedendaagse bevolking individualistischer en geëmancipeerder is dan voorheen, en niet meer gediend van tegeltjeswijsheden als ‘Gerimpeld vel vrijt niet wel’, ‘Wie een wijf trouwt om het schoon lijf, verliest het lijf en houdt het wijf’, of ‘Eerst het kooitje klaar en dan het vogeltje erin’ (‘een man mag pas trouwen als hij een vrouw kan onderhouden’).
| |
Bruegel
Het staat vast dat er in de afgelopen eeuwen veel spreekwoorden verdwenen zijn. Dat valt makkelijk vast te stellen als je het beroemde schilderij De spreekwoorden van Pieter Bruegel de Oude bekijkt (het werk staat ook bekend als De blauwe huik), dat op dit moment in het Noordbrabants Museum hangt als onderdeel van de tentoonstelling Spreken is zilver, kijken is goud. Het is een dorpsgezicht uit 1559 waar het krioelt van mensen en dieren die druk in de weer zijn met uiteenlopende zaken. Op het schilderij zijn vele tientallen zegswijzen in beeld gebracht. Zo zien we een man met één witte kous (een wit voetje halen), die door een mand valt.
Op Bruegels schilderij staan overigens niet alleen spreekwoorden, zoals men misschien zou verwachten op grond van de titel, maar ook - en vooral - uitdrukkingen, alsmede enkele losse woorden (zoals pilaarbijter en gekscheren). Onder een spreekwoord verstaan we tegenwoordig, heel specifiek, een algemene, moraliserende volkswijsheid die de vorm heeft van een complete zin, en waaraan je in beginsel niets kunt veranderen; je kunt bijvoorbeeld niet zeggen ‘Als de koe verdronken is, dempt men de put’ of ‘Als de kalveren verdronken zijn, dempt men de put.’
Uitdrukkingen daarentegen hebben geen moraliserende strekking en je kunt er van alles aan veranderen. Bij de uitdrukking van een mug een olifant maken kan een spreker zelf bepalen wat het onderwerp ervan is, of in welke werkwoordstijd hij het zet: ‘Zij maakt van een mug een olifant’, of ‘Die man maakte van een mug een olifant.’ Daarnaast wordt hier geen algemeen aanvaarde wijsheid geboren. Waarschijnlijk is het pas in de late negentiende eeuw gebruikelijk geworden om onderscheid te maken tussen spreekwoorden en uitdrukkingen. Een goed opgeleide figuur als de negentiende-eeuwse schrijver Everhardus Johannes Potgieter noemde de uitdrukking zijn koetjes op het droge brengen (zo staat het er echt, wij zouden nu van ‘schaapjes’ spreken) bijvoorbeeld een spreekwoord. Overigens zijn er ook nu nog heel wat mensen die de twee termen door elkaar gebruiken.
| |
Verdwenen
Geen wonder dus dat ook Pieter Bruegel de Oude de twee begrippen in 1559 op één hoop gooide. Op dit moment hebben onderzoekers op Bruegels schilderij in totaal 117 ‘idiomen’ (zoals spreekwoorden en uitdrukkingen samen wel worden genoemd) weten te identificeren. Daaronder zitten 35 spreekwoorden en 76 uitdrukkingen (en dan een handvol van die woorden als pilaarbijter).
| |
| |
Interessant is nu dat we van die 35 spreekwoorden er tegenwoordig nog maar drie gebruiken; dat wil zeggen, van de 35 komen er maar drie voor in het Van Dale idioomwoordenboek (1999), dat zich beperkt tot het levende idioom: ‘Als het kalf verdronken is, dempt men de put’, ‘Waar rook is, is vuur’ en ‘De kruik gaat zolang te water tot hij barst.’ Al die andere spreekwoorden zijn dus onherroepelijk uit de taal verdwenen. In de vierenhalve eeuw die sinds het maken van het schilderij verstreken is, is dus meer dan 90 procent van Bruegels spreekwoorden verdwenen.
Bij de uitdrukkingen is het beeld gunstiger: van de 76 die Bruegel uitbeeldde, zijn er nog 23 in gebruik, dus 30 procent.
| |
Johan Cruijff
Maar niet iedereen is ervan overtuigd dat de ‘echte’ spreekwoorden met uitsterven worden bedreigd. De Duitse spreekwoordenexpert Wolfgang Mieder heeft in 1992 meegewerkt aan A Dictionary of American Proverbs. Hij en zijn medeauteurs hadden het materiaal daarvoor verzameld tussen 1945 en 1985, en zij hadden het oor goed te luisteren gelegd. Terugkijkend op dit karwei komt Mieder in zijn boek Proverbs Are Never out of Season (1993) tot de conclusie dat het verdwijnen van de spreekwoorden een fabeltje is. Integendeel, zegt hij, de spreekwoorden groeien en bloeien. Zeker, er verdwijnt veel, maar er is ook veel aanwas. Een voorbeeld: ‘Garbage in, garbage out’ - een spreekwoord dat vooral op het lijf geschreven is van mensen die veel met computers werken: stop je onbetrouwbare of waardeloze gegevens in de computer, dan komt er ook rommel uit. Mieders waarnemingen gaan ook op voor Nederland; ook daar ontstaan met grote regelmaat nieuwe spreekwoorden. Zoals ‘De leugen regeert’ - een uitspraak die door niemand minder dan koningin Beatrix in omloop is gebracht. Of ‘Elk nadeel heb zijn voordeel’, van Johan Cruijff.
Uitsterven zullen de spreekwoorden dus niet, wel is er in de afgelopen eeuw een belangrijke verandering opgetreden, zo verkondigt Mieder. Waren alle spreekwoorden vroeger voor iederéén bestemd, tegenwoordig zijn er vele die alleen in bepaalde maatschappelijke groepen opgeld doen. Met enige overdrijving zou je kunnen zeggen dat iedere subgroep zijn eigen spreekwoorden begint te krijgen. Uitdrukkingen als ‘De bal is rond’ of ‘Voetbal is oorlog’ behoren tot het domein van de sportliefhebbers, maar ook feministen hebben hun idioom, zoals het recente ‘Een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets.’ Dit spreekwoord is in de jaren zeventig uit de Verenigde Staten overgewaaid (‘A woman without a man is like a fish without a bicycle’) en vormde een reactie op oude spreekwoorden van het type ‘Een vrouw zonder man is...’, gevolgd door iets vrouwonvriendelijks.
| |
Verminkt
Hoe ontstaan spreekwoorden eigenlijk? Er zijn in principe twee mogelijkheden. De eerste is dat het spreekwoord door een anonieme persoon is bedacht, daarna in wat ruimere kring bekend werd en ten slotte algemene bekendheid kreeg doordat een beroemd iemand - een schrijver, politicus, zanger, enz. - het spreekwoord overnam. Neem nu na ons de zondvloed. Dit gezegde betekent: ‘wie dan leeft, die dan zorgt’ en is een vertaling van après nous le déluge. Deze woorden zouden zijn gesproken door mevrouw De Pompadour (1721-1764) toen het gecombineerde Frans-Oostenrijkse leger verslagen was door de Pruisen, en het er met Frankrijk dus erg slecht voorstond. Die veldslag had op 5 november 1757 plaatsgevonden bij Rossbach, een plaats in Saksen. Maar ook vóór De Pompadour was het spreekwoord in Frankrijk al bekend.
Een andere mogelijkheid is dat het spreekwoord door een beroemde schrijver werd bedacht, en daarna direct algemeen in omloop kwam. Maar het is vaak moeilijk te bewijzen dat een bepaalde beroemdheid echt de geestelijke vader van een spreekwoord was; we kunnen immers niet in zijn hoofd kijken en weten meestal niet wat de schrijver al wist. Een van de weinige voorbeelden van een spreekwoord waarvan wél zeker is dat het op het conto van een schrijver staat, is ‘Barbertje moet hangen.’ Deze woorden zijn een verminkte weergave van een passage uit het ‘onuitgegeven tooneelspel’ dat voorafgaat aan Max Havelaar van Multatuli. Een man wordt voor het gerecht gesleept omdat hij een zekere Barbertje vermoord zou hebben. De rechter verklaart: ‘Die man moet hangen.’ Volgens de aanklacht zou Barbertje in stukjes gesneden zijn en daarna ingezouten. Maar dan verschijnt de doodgewaande Barbertje in de rechtszaal. Echter, de rechter is niet te vermurwen: ‘Gerechtsdienaar, voer dien man weg, hy moet hangen.’ Als ‘Barbertje moet hangen’ moet iemand ‘eraan’, schuldig of niet. Maar eigenlijk was Barbertje dus het vermeende sláchtoffer in plaats van de vermeende dáder.
Het schilderij De spreekwoorden van Pieter Bruegel de Oude (1526?-1569) verbeeldt meer dan honderd spreekwoorden en gezegden uit die tijd.
Bron: Anoniem naar Pieter Bruegel de Oude, 1712 (?), Noordbrabants Museum
| |
| |
| |
Bruegels spreekwoorden: detail
1. | Aan een been knagen (altijd over hetzelfde zeuren) |
2. | De hennentaster (een sul, een pantoffelheld) |
3 | Hij is tot de tanden bewapend (hij is op alles voorbereid) |
4 | Hij is voorwaer een stouten haen, hij hangt de kat de belle aen (de eerste stap zetten bij het uitvoeren van een gevaarlijk plan) |
5. | Van buiten bont, van binnen stront (uiterlijk fraai, maar innerlijk lelijk en verdorven) |
6. | De een scheert schapen, de ander varkens (de een heeft het voordeel, de ander het nadeel) |
7. | Zie dat daar geen zwarte hond tussen komt (pas op dat de zaak niet verkeerd loopt) |
8. | De ene rok kent wat de andere spint (voor lasterpraat zijn twee mensen nodig) |
9. | Hij draagt de dag met manden uit (hij verdoet zijn tijd met nutteloze dingen) |
10. | De duivel een kaars ontsteken (een onrechtvaardige machthebber vleien) |
11. | Zij hangt haar man de blauwe huik om (zij bedriegt haar man) |
12. | Dat sluit als een tang op een varken (dat heeft er helemaal niets mee te maken) |
13. | Het varken door de buik steken (het is doorgestoken kaart) |
14. | Rozen voor de varkens strooien (iets geven aan iemand die het niet waardeert) |
15. | Als het kalf verdronken is, dempt men de put (de wijsheid komt achteraf) |
16. | Bij de duivel te biecht gaan (hulp zoeken bij een tegenstander) |
| |
Gefantaseerd
Van sommige spreekwoorden en uitdrukkingen is de herkomst niet te traceren. Sommige mensen vinden dat zo ondraaglijk dat ze hun toevlucht zoeken tot een pakkend verhaal, zodat de folterende onzekerheid in een schijnbaar vaststaand feit verandert. Een mooi voorbeeld is de uitdrukking in de aap gelogeerd zijn. Vele websites - men schrijft elkaar vaak woordelijk over - komen met het verhaal dat de uitdrukking gebaseerd is op een café genaamd In 't Aepjen, dat aan de Zeedijk nummer 1 in Amsterdam staat. Het verhaal is een wonderlijk mengsel van waarheid en verdichting. Het café zou gevestigd zijn in een huis uit 1475 en, zo zegt een site: ‘Al in de 17de eeuw was dit een logement voor zeelieden. Uit de Oost namen zij soms aapjes mee, die echter nogal eens last hadden van luizen of ander ongedierte. Gasten van dit logement klaagden dan ook over jeuk, vandaar de dubbelzinnige uitdrukking.’
Wat is hiervan waar en wat niet? Dat er een café met die naam aan de Zeedijk staat, is juist, al heet het ietsje anders: Internationaal Proeflokaal Aepjen. Echter, het huis dateert niet uit 1475, maar uit het midden van de zestiende eeuw, zo leren we uit het naslagwerk Het XYZ van Amsterdam, van Jaap Kruizinga (herdruk uit 2002), en ook een ander feitje klopt niet: het huis heette destijds 't Aepgen, zonder In. Erger is evenwel dat de kern van het verhaal onjuist is. In dat huis aan de Zeedijk is in de afgelopen eeuwen helemaal geen café gevestigd geweest. Kruizinga meldt alleen: ‘De begane grond heeft nu een horecabestemming en op de verdiepingen zijn hotelsuites.’ Let op het woord ‘nu’.
Hoe de uitdrukking dan wél verklaard moet worden? Het lijkt heel waarschijnlijk dat deze verband houdt met een herberg die De Aap heette, en die moet om de een of andere reden berucht zijn geweest. Maar verder strekken onze gegevens niet. De zeelieden en de luizen zijn er vrolijk bij gefantaseerd. Inmiddels is dit onzinverhaal al bijna niet meer uit te roeien.
| |
Televisieprogramma
Toen ik enkele jaren geleden het verzoek kreeg om in een televisieprogramma voor kinderen iets te vertellen over spreekwoorden en uitdrukkingen, vroeg de programmaredactie me om ook over in de aap gelogeerd te vertellen - want dat was zo'n leuk verhaal. Het programma had als doel bij kinderen belangstelling te kweken voor de wetenschap. Ik vertelde de programmamakers dat het verhaal op fantasie berustte, en dat ik liever een ander item wilde behandelen. Maar nee. Het eindigde ermee dat de televisieploeg en ik voor het café op de Zeedijk opnamen maakten. De enige concessie die men mij deed, was dat ik, naast het fantasieverhaal, ook nog even mocht vertellen dat dit alles een verzinsel was.
En dat terwijl zulke informatie soms heel makkelijk te controleren is. Neem de uitdrukking zo oud als de weg naar Kralingen, die tot veel speculaties heeft geleid. Volgens de Vlaming A. de Cock ‘vindt men [in Kralingen] een zeer ouden weg, die waarschijnlijk dagteekent uit den tijd der Romeinen’. De Cock schreef dat in 1908 in zijn boek Spreekwoorden en zegswijzen. Dat klonk veelbelovend, en A. Huizinga voegde daar in zijn boek Spreekwoorden en gezegden (laatste druk 1994) aan toe: ‘Welke die weg is, valt niet met zekerheid te zeggen. Sommigen houden de Oudedijk ervoor, anderen zeggen dat die weg onder het maaiveld van de weilanden ligt en zich uitstrekt van de Hoge Zeedijk tot 's-Gravenhage. Anderen herleiden de uitdrukking tot de pelgrimstocht naar Kralingen vanwege de St. Elbrechtskapel, die door de vissers, voordat zij op haringvangst gaan, druk werd bezocht, zelfs nog in 1719 door de boerenbevolking, lang nadat de kapel tot puin vervallen was.’ In ieder geval mag die Romeinse weg naar het rijk der fabelen verwezen worden. Eén telefoontje met het gemeentearchief van Rotterdam bevestigt het wantrouwen: in Kralingen is nimmer een Romeinse weg aangetroffen. Niet onder het maaiveld, en niet erboven.
| |
Van kort naar lang
De achtergrond van zo oud als de weg naar Kralingen wordt duidelijker als we kijken naar de geschiedenis van de uitdrukking zelf. Die was oorspronkelijk korter
| |
| |
en luidde: zo oud als de weg. In deze vorm vinden we haar al in de oudste Nederlandse spreekwoordenverzamelingen, zoals de Adagia van Reyer Gheurtz, uit 1552. Om de uitdrukking wat meer nadruk en gewicht te geven is men er naderhand een plaatsnaam aan gaan toevoegen. Soms was dat Rome, dat vóór de Reformatie het centrum van de christelijke wereld was. En soms Jeruzalem. Maar vaak was het ook een plaats uit de eigen omgeving. Zo spreekt men in Heerlen over ‘de weg naar Keulen’ of ‘de weg naar Aken’. In Amsterdam zei men vroeger ook ‘zo oud als de weg naar Jacatra’ (het huidige Jakarta). Die laatste variant laat al zien dat we bij dit type uitdrukkingen niet per se hoeven te denken aan werkelijk bestaande oude wegen. Waarschijnlijk is zo'n ontwikkeling van een oorspronkelijke, korte versie naar een langere een heel normaal verschijnsel geweest. Parallellen zijn er genoeg te vinden. Zo werd ‘Eigen roem stinkt’ verlengd met ‘en andermans roem klinkt’. Overigens gebeurde het omgekeerde ook wel: een lange versie die in de loop van de tijd korter werd. Zo gaat het spreekwoord ‘Met grote heren is het kwaad kersen eten’ terug op een oudere versie die veel langer was: ‘Met grote heren is het kwaad kersen eten, want zij kiezen de grootste, en schieten met de stenen’ (= ‘pitten’).
| |
Universeel
Willy Vande Walle en Bart Mesotten publiceerden in 1989 het boek Geen mosselen op het veld. Daarin presenteren zij een aantal Japanse spreekwoorden met de letterlijke Nederlandse vertaling, en ten slotte - voorzover mogelijk - een Nederlands spreekwoord dat dezelfde boodschap uitdraagt. In dat boek constateren de schrijvers dat de uiterlijke verschillen tussen Japanse en Nederlandse (en andere westerse) spreekwoorden frappant zijn. In de Japanse gezegden komen watergeesten, tijgers, bamboe, rijst en Boeddha voor, terwijl de Nederlandse een hoog gehalte weilanden, sloten, koeien en hooi bevatten, maar aan de andere kant bleek de boodschap van Japanse spreekwoorden nauwelijks af te wijken van de Nederlandse. Waar Nederlanders en Vlamingen zeggen dat de beste breister weleens een steek laat vallen, zegt de Japanner: ‘Zelfs Boeddha leest weleens de Heilige Schrift fout’, of ‘Zelfs een watergeest wordt weleens met de stroming van de rivier meegesleurd’ of ‘Zelfs een aap valt weleens uit een boom.’ Kortom, de verschillen tussen de twee idiomen liggen zo'n beetje op het niveau van klompen, kaasmeisjes en tulpen, terwijl de boodschappen ruwweg hetzelfde zijn. Óók bij culturen zoals de twee genoemde, die duizenden kilometers van elkaar liggen en pas in een vrij recente periode - vanaf de 17de eeuw - met elkaar in contact kwamen. Dat lijkt erop te wijzen dat de boodschappen die in spreekwoorden vervat zijn over de hele wereld ruwweg hetzelfde zijn. En iets wat zo universeel is, zal echt niet zo een-twee-drie verdwijnen.
Deze tekst is een bewerking van de lezing die Riemer Reinsma op 11 juni hield in het Noordbrabants Museum in Den Bosch in het kader van de tentoonstelling Spreken is zilver, kijken is goud (nog tot 3 september te zien).
|
|