Asregen
Langzaam is het gedicht weggedreven van de gewone weerpraat. Een zomer kan helder zijn, en tegelijk af en toe ook wel grijs, en misschien ook nog wel doorzichtig, maar bij ‘zwaarder’ dringt zich het gevoel op dat buurman niet meer alleen over het weer wil praten. Vermoedelijk wil hij zeggen dat niet zozeer het jaargetijde als wel het leven zelf zwaarder is geworden.
Bergen (NH) in de jaren dertig van de vorige eeuw.
Foto: Fotoarchief gemeente Bergen
Het lijkt alsof er deze zomer een lichte asregen over alles is neergedaald, zo voegt hij er dus aan toe. Dat moet wel een verwijzing zijn naar de dood: een sterfgeval, crematie, verstrooiing van as, of een algemener besef van tijdelijkheid. Wij zijn stof en as, zegt de bijbel (Genesis 18:27). Het is niet meer dan ‘een haarfijne as’ die er is neergedaald, maar het is voldoende om alles van een lichtgrijs waas te voorzien. Hoe helder de zomer ook was - het licht valt nu toch iets anders. Hoe licht de asregen ook was - alles werd er toch zwaarder door. En hoe noodzakelijk het ook is - het eten smaakt toch anders nu. Alsof de schaduw van de dood eroverheen is gegleden.
Dit gaat niet meer over het weer, het is de dichter zelf die deze zomer grijzer is geworden. Het gedicht vervolgt met een nieuwe alsof-vergelijking:
alsof men een eender lichaam geleden
kijkt naar zijn vader die beige en levend
het gazon van het paradijs maait
Kouwenaar, geboren in 1923, beschrijft hier een herinnering aan het huis in Bergen (NH) waar hij als kind met zijn broer en ouders alle vakanties doorbracht. Het gegeven komt vaker in zijn gedichten voor, en altijd in paradijselijke bewoordingen, met een vader die door de groene tuin loopt, of het gras maait, en altijd onder vermelding van de kleur beige. Dat zal dan wel de kleur van de kleding zijn die de vader in deze herinnering draagt. Beige is grijsachtig bruin. Ook daarom kan de dichter de zomer dus ‘grijzer’ noemen: niet alleen omdat er grijze as is neergedaald, maar ook omdat de herinnering aan de grijze vader sterker is geworden. Het lijkt een eeuwigheid geleden, maar het is toch werkelijk ooit in zijn jeugd, bijna een heel leven terug, ‘een eender lichaam geleden’, zo voorgevallen.
Nu, in deze zomer, denkt de dichter terug aan de oerzomers uit zijn vroege jeugd in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Bij deze herinnering voegt zich een latere herinnering, aan een latere zomer, in de jaren veertig:
de zomer is grijs als melk in een beker
als brood in een oorlog, men hoort
het donker onder de stenen
Na de grijze zomer en de grijze as en de beige vader is er nu grijze melk. Ook bijzonder. Meestal wordt melk met wit geassocieerd (het woordenboek geeft melkwit), maar hier dus niet. Of is er ook over de witte melk een haarfijne as neergedaald, waardoor zij van een grijs vlies is voorzien?
De gedachte aan grijze melk roept daarna grijs brood in herinnering, zoals blijkbaar gezien en gegeten in de oorlog. Het kan een verwijzing zijn naar de tijd dat er alleen nog donker en/of inferieur meel voorhanden was. Of het is een toespeling op het legendarische Zweedse wittebrood, gebakken van door het Zweedse Rode Kruis gebracht meel, dat in werkelijkheid vermengd werd met rogge- en tarwemeel en dus helemaal geen witbrood opleverde, maar eerder bruin, of grijs, brood. Je zou al haast van beige brood kunnen spreken.
Zo grijs, of beige, is deze zomer ook. De herinnering aan oorlog en hongerwinter heeft andere nare herinneringen opgeroepen, dat is in de slotregels wel