Eigen stijl
Ook Cicero was overtuigd van het belang van humor, maar hij zag wel bezwaren. Kiezers willen geen clown als minister, en slaat voorgekookte humor ook niet snel dood?
De Wit: ‘Inderdaad: beter geen grapje dan een mislukt grapje. Je moet als schrijver humor ook eerst uitproberen: als er op kantoor niet om gelachen wordt, dan moet je het niet gebruiken. En het moet passen bij je spreker. Maar uit angst voor foutjes humor dan maar vermijden leidt alleen maar tot muisgrijze speeches.’
Esser: ‘Humor en zelfrelativering zijn belangrijk. Het verluchtigt de speech en neemt mensen voor je in. Alleen moeten de grappen wel echt van de spreker zelf komen. Ik ben in mijn spaarzame vrije tijd ook stand-up comedian, en dan merk ik dat heel goed. Wel kun je vervolgens op basis van je kennis en ervaring aan de verwoording werken, zodat een grap ook echt werkt.’
De Wit: ‘Voor minister Korthals kon ik goed schrijven, hij kon het ook droog uitserveren. Donner trouwens ook, maar op een andere manier. Toen Donner in december de prijs voor de politicus van het jaar in ontvangst mocht nemen, grapte hij dat het feit dat “de saaiste politicus” de verkiezing won de “ultieme wraak” was ten opzichte van de Belgen. De Belgische vice-premier Freya Van den Bossche had Nederlandse ministers in een interview met Vrij Nederland vlak daarvoor “stijf, truttig en kleinburgerlijk” genoemd. En een collega van mij heeft voor Donner een mooie 5-decemberspeech geschreven.’ (Zie het kader op de volgende bladzijde.)
Marco Esser: ‘Wouter Bos is een buitengewoon goede spreker. Hij vindt het ook leuk om speeches te houden. Dat is het halve werk.’
Foto: Tessa Posthuma de Boer
‘Overigens is Donner een geval apart: hij doet heel veel zelf aan zijn speeches. Van ons vraagt hij hoofdlijnen en feiten en cijfers en dan gaat hij 's nachts zelf aan de slag om er zijn onmiskenbare eigen stijl aan te geven.’
Is dat niet teleurstellend voor een speechschrijver?
De Wit: ‘Zijn speeches komen authentiek bij de mensen over: hij is niet voor niets tot politicus van het jaar gekozen. Dus dan moet je als speechschrijver natuurlijk heel tevreden zijn. Een speechschrijver “must have the ear” - hij moet in staat zijn de toon en woordkeus van zijn spreker te kunnen horen en tekst te schrijven die perfect past bij de spreker. Donner kleedt en vervoert zich archaïsch (niet per fiets maar per “rijwiel”) en zo spreekt hij ook. Hij bezigt weinig voorkomende voegwoorden als daarentegen, doet alsof hij twijfelt, met wendingen als “Wat zal ik zeggen?” en “Zie ik het goed, dan...” en kent een opvallende tolerantie voor lange zinnen. Zijn persoonlijke signatuur wordt door iedereen herkend en door velen gewaardeerd.’