| |
| |
| |
| |
Nieuwe spelling [1]: bio-scoop
Wil Sterenborg - Tilburg
Tot mijn vreugde las ik in Hans van Maanens artikel ‘Hoe heeft het Groene Boekje dat bedoeld?’ (Onze Taal januari) dat bioscoop voortaan als bio-scoop wordt afgebroken, en niet langer als bios-coop. Niet alleen ging die laatste afbreking voorbij aan de herkomst van bioscoop (van onder meer het Griekse skopeo ‘ik bekijk’), maar bovendien werden woorden als episcoop, periscoop en microscoop wél voor de s afgebroken.
Nu inte-ress nog veranderen in inter-esse! Of moeten we daarop ook weer tien jaar wachten? Inter-actie, inter-operabiliteit en inter-universitair demonstreren toch dat inter een voorvoegsel is?
Vanaf deze zomer is het bio-scoop en niet langer bios-coop.
Foto: Onze Taal
| |
Nieuwe spelling [2]: klassiek afbreken
Marcus van der Heide - Bussum
Ik las in Hans van Maanens artikel ‘Hoe heeft het Groene Boekje dat bedoeld?’ dat bioscoop voortaan als bio-scoop wordt afgebroken, en atmosfeer als atmo-sfeer. Maar als je in het Groene Boekje kijkt, moet je constateren dat het de oude talen ‘afbreekt’, en dan doel ik op de foutieve afbrekingen in van oorsprong Griekse en Latijnse woorden: abor-tus i.p.v. ab-ortus, aber-ratie i.p.v. ab-erratie, ana-koloet i.p.v. an-akoloet, apos-trof i.p.v. apo-strof, ag-nost i.p.v. a-gnost, parag-nost i.p.v. para-gnost, catastrofe i.p.v. cata-strofe, exe-gese i.p.v. ex-egese, enzovoort. En trouwens: in het rijtje woorden met het voorvoegsel apo- staat ook het woord apolitiek, dat we moeten afbreken als apo-litiek i.p.v. a-politiek?
Een en ander roept bij mij de vraag op of classici nog wel gehoord worden door de Nederlandse Taalunie. Het Groene Boekje is een en al miskenning van de klassieke talen, terwijl die toch een van de belangrijkste verbindende factoren zijn in het Europa van nu. Herkenning van etymologie uit het Grieks en Latijn dient dan ook de voorkeur te krijgen bij het afbreken.
| |
Nieuwe spelling [3]: taalgeneuzel
Koos van der Werff - Rotterdam
Uit de gedachtewisseling tussen Hans van Maanen en leden van de Werkgroep Spelling van de Nederlandse Taalunie in het januarinummer (‘Hoe heeft het Groene Boekje dat bedoeld?’) zou moeten blijken wat de nieuwe spellingregels behelzen. Ik heb daar met veel belangstelling kennis van genomen en ben vol bewondering voor de scherpzinnigheid waarmee binnen de kringen van de Taalunie over bepaalde problemen wordt nagedacht. Alleen het resultaat: wat moet een gewoon mens daarmee? Moet ik mij bij ieder ‘bijzonder’ woord weer door al die gedachte(n)kronkels heen worstelen?
Ik heb beroepshalve (als econoom en kunsthistoricus) mijn leven lang taal op mijn weg gevonden en mogen gebruiken, en ben daar nu, na mijn pensionering, intensiever mee bezig dan ooit. Maar na het lezen van genoemd artikel durf ik bij wijze van spreken geen woord meer op papier te zetten zonder eerst het Groene Boekje geraadpleegd te hebben. Dat schiet natuurlijk niet op! Het gevolg is dat ik noodgedwongen terugval op de schrijftaal die ik mij zestig jaar geleden op het gymnasium eigen heb gemaakt en die in de praktijk, ondanks de blijkbaar onvoldragen herziening van 1995 en de ‘kleine’ verbeteringen van 2005, nog heel goed bruikbaar is.
Op het taalgeneuzel van de Taalunie zit ik niet meer te wachten. Het artikel in Onze Taal is, wat mij betreft, volkomen contraproductief.
| |
Nieuwe spelling [4]: hoofdletters in wetsbenamingen
A.V. van den Berg - Heemstede
In het januarinummer van dit jaar viel mijn oog in Hans van Maanens artikel ‘Hoe heeft het Groene Boekje dat bedoeld?’ op de passage ‘Moeten wetten met een hoofdletter?’ Maar de Taalunie hoeft daar geen regels voor te geven, omdat de wetgever altijd zelf een officiële citeertitel geeft, meestal in het voorlaatste artikel van de nieuwe wet (voor de bepaling die het tijdstip van inwerkingtreding regelt). De Nederlandse standaard (neergelegd in de ‘Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek’ - ook met een hoofdletter) is dat de citeertitel van een wet begint met een hoofdletter en dat verder enkel kleine letters worden gebruikt.
Daar zijn natuurlijk logische uitzonderingen op (‘Wet tot samenvoeging van de gemeenten Amsterdam en Amstelveen’), en bovendien is de wetgever zelf niet altijd consequent geweest; zo heette de oude wet die de bijstand regelde ‘Algemene Bijstandswet’ en de nieuwe ‘Algemene bijstandswet’. De wetboeken worden overigens ook met hoofdletters geschreven: Burgerlijk Wetboek, Wetboek van Strafrecht, enzovoort. En uiteraard bestaan er geen regels voor populaire wetsnamen die de wetgever zelf nooit voor ogen hebben gestaan, zoals de Mammoetwet.
| |
Uniforme spelling is een hersenschim
Felix van de Laar - Antwerpen
De aanhangers van het Groene Boekje en de witte spelling (zie ook blz. 92-93 van dit nummer - red.) mogen elkaar in de haren vliegen over details, ze hangen krampachtig dezelfde tunnelvisie aan: dat een uniforme spelling van het Nederlands mogelijk en wenselijk is. Maar waarom zou die wenselijk zijn? Alsof onze communicatie ontspoort als we
| |
| |
zo af en toe, per ongeluk of expres, een woord op een andere manier spellen, of een hoofdletter of een apostrof vergeten. Spelfouten - wie maakt ze niet? - zijn splinters in vergelijking met de balken van allerhande slechte communicatie.
Maar ook valt te betwijfelen of een uniforme spelling wel mogelijk is. De huidige spelling bestaat uit pakweg 230 (!) regels, met daarnaast een verzameling van tienduizenden woorden waarvan de spelling niet uit een van die regels af te leiden is. Het is onwaarschijnlijk dat dit ‘systeem’ altijd tot dezelfde uitkomst leidt, en dat doet het dan ook niet - getuige de dubbele vormen bij woorden met of zonder tussen-s, en de paar honderd andere woorden die met twee of meer spellingvormen (sabbat, sjabbat, sjabbes) in het Groene Boekje staan.
Ook zonder hun tientallen uitzonderingen maken die 230 regels duidelijk hoe extreem moeilijk het Nederlands in een systeem te vangen is. Niet alleen zijn de officiële beginselen van klankweergave, vormvastheid en herkomst per definitie met elkaar in strijd, ook woordbeeldgewenning en betekenistoekenning spelen een - soms heel persoonlijke - rol.
Bovendien hoeven we maar even om ons heen te kijken of op het internet te surfen om te zien hoe mensen massaal niet alleen idioom, maar ook spellingconventies uit andere talen overnemen of zelf nieuwe schrijfgemakjes uitvinden. Met welk recht sluiten de spellingregelaars de ogen voor dat soort vernieuwingen?
| |
Stemloze g
P. van Dijk - Oosterhout
Jan van der Pol spreekt in zijn bijdrage ‘“Gesteggel” over de g’ in het decembernummer van Onze Taal over ‘de harde, oftewel de stemloze g?’. Dit veroorzaakt verwarring in de rest van het artikel: een harde g is immers iets anders dan een stemloze g.
Onder een harde g versta ik de uitspraakvariant van de g die hoofdzakelijk in Noord- en West-Nederland voorkomt, de g die wordt uitgesproken zoals de Spanjaarden de j van Jerez uitspreken. Onder een zachte g versta ik de niet-schraperige uitspraakvariant zoals die vooral in Zuid-Nederland en België te horen is.
De harde g is altijd stemloos (gevormd zonder trilling van de stembanden), de zachte g kan óf stemloos óf stemhebbend (gevormd met trilling van de stembanden) zijn. In richel is de g-klank stemloos, in liggen is de g-klank stemhebbend. Een Brabander zal steggelen nooit met een harde g uitspreken, maar wel met een stemloze zachte g of een stemhebbende zachte g.
| |
Eigenares(se)
Dr. Frans Debrabandere - Brugge
De Taaladviesdienst bespreekt in de decemberaflevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’ het bestaan van eigenaresse naast eigenares: ‘Onder invloed van de Franse uitspraak kwam ook de vorm -es op, die later “als zelfstandig Nederlands achtervoegsel tot ontwikkeling [is] gekomen”, aldus het EWN.’ Met die Franse verklaring ben ik het niet eens. Allereerst is de uitspraak -es in het Frans niet zo algemeen. In verzorgd (of bekakt?) Frans hoor je nog geregeld de uitspraak -esse. Ik denk aan het leuke liedje van Georges Brassens: ‘J'ai surpris ma maîtresse au bras de son mari. Ma maîtresse, la traîtresse’, driemaal met een duidelijk -esse.
Het West-Vlaams, dat de Franse woorden op het gehoor overgenomen heeft, spreekt Franse woorden op -e altijd met -e uit, dus ‘metresse’, ‘vitesse’, ‘fabrike’, ‘sardine’, ‘masjine’, enzovoort. Belgisch-Brabanders zeggen evenwel ‘metres’, ‘vites’, ‘fabriek’, ‘sardien’, ‘masjien’, enzovoort, net zoals ze ‘vrouw’, ‘kerk’, ‘os’ en ‘oog’ zeggen voor oorspronkelijk (en nog West-Vlaams) ‘vrouwe’, ‘kerke’, ‘osse’ en ‘oge’. De Nederlandse weglating van de uitgang -e in dergelijke woorden wordt dus ook toegepast op leenwoorden. De vorm eigenares is mijns inziens dan ook het resultaat van de Nederlandse evolutie, waardoor de eind-e uit het woord wegviel, net zoals lesse tot les werd, zesse tot zes en karmelietesse tot karmelietes.
| |
Pieremachochel
Jos Vroomans - hoofdredacteur Autokampioen, Den Haag
Han van Gessel schreef in de septemberaflevering van de rubriek ‘Het mooiste woord van...’ over pieremachochel, de benaming voor een roeibootje. Els Verhaar reageerde daarop in het decembernummer met de mededeling dat autootjes als de BMW Isetta in de jaren vijftig in Den Haag ook wel ‘pieremachochel’ werden genoemd. Dat zou heel goed kunnen. In die tijd had je nóg zo'n microkarretje: de Duitse Goggomobil. Als je die naam niet op z'n Duits maar op z'n Haags uitspreekt, klinkt het als ‘chochomobiel’, wat associaties oproept met de klank van pieremachochel.
Een Goggomobil,
of, op z'n Haags:
‘chochomobiel’.
Het wagentje werd gemaakt door de firma Glas in de Duitse plaats Dingolfing. Een plaatsnaam die bijna afkomstig lijkt uit Gullivers reizen - heel passend voor zo'n lilliputter.
| |
Woordenboeken modern Latijn
Wil Sterenborg - Tilburg
Marc Leijendekker schrijft in het januarinummer van Onze Taal in het artikel ‘Internetum; instrumentum computatorium’ over een Vaticaans woordenboek, als onderdeel van het streven om de Latijnse taal levend te houden. Volgens de intro verscheen dat woordenboek ‘onlangs’, maar het in het artikel genoemde Lexicon recentis Latinitatis is al wat ouder: deel I is van 1992, deel II van 1997. Bij de totstandkoming ervan, die volgens Leijendekker meer dan tien jaar geduurd heeft, zullen samensteller Carolus Egger en zijn medewerkers stellig het werk van hun voorganger Antonio Bacci, Lexicon eorum vocabulorum quae difficilius Latine redduntur (‘Woordenboek van woorden die nogal moeilijk in het Latijn weer te geven zijn’), als basis gebruikt hebben. Dit boek (met 710 pagina's bijna even omvangrijk als dat uit de jaren negentig) is uiteraard ook door het Vaticaan uitgegeven, en wel in 1955. Na zo'n veertig jaar was het aan uitbreiding toe.
| |
| |
| |
Medische taal
H.J. van Oordt - Den Haag
Bij het lezen van het door Matthijs de Winter geschreven tweede deel van de reeks ‘Taal in het werk’, dat handelt over de taal van de arts (Onze Taal januari), moest ik denken aan een verre voorganger van de in het artikel geïnterviewde dokter Grundmeijer. In Hildebrands Camera obscura (1839) wordt in het hoofdstuk ‘Dokters lief en leed’ verteld over beginnend huisarts Gerrit: ‘Hij hoorde met het uiterste geduld hunne vreemdsoortige klachten aan, lopende over “geruusch, zuzelingen en drilligheden in den kop, knoeperingen in den hals, stiktens in de long, draaiingen van het hart, water over hetzelve hart loopende, watergal, koekeren van winden” en wat dies meer zij, met en benevens “loopende wurmen, vliegende jichten, en stijgende moeren”.’
Ik vraag me af tot wat voor diagnoses een consultatie tussen beide artsen geleid zou hebben!
| |
Alter ego
Marlein van Raalte - Leiden
Riemer Reinsma behandelt in zijn rubriek ‘Bij wijze van zeggen’ (Onze Taal januari) de uitdrukking alter ego, en beschrijft zijn vergeefse zoektocht naar een Griekse voorloper van deze Latijnse frase. Als aanvulling wijs ik erop dat de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.) in het negende boek van zijn Ethica Nicomachea een vriend (‘philos’) karakteriseert als een ‘heteros autos’, een ‘andere of tweede zelf’ - iemand aan wiens bestaan je evenveel belang hecht als aan je eigen leven, of (met een voor Aristoteles karakteristieke precisering) bij benádering evenveel.
| |
Goed fout
T.M. Mooijman - groepsleerkracht Haagsche Schoolvereeniging, Veendam
In het januarinummer stond een aardig artikel over ‘goed fout’ gespelde woorden, oftewel woorden die fout gespeld inzichtelijker zijn dan in de juiste spelling, zoals zoemlens in plaats van zoomlens. Onlangs kwam ik een mooi praktijkvoorbeeld tegen in mijn Haagse groep 8. Een van mijn leerlingen schreef in een dictee het goed-foute ‘overeensstemming’.
|
|