| |
| |
| |
[Nummer 4]
| |
| |
| |
Groot goed of noodzakelijk kwaad?
Nederlands op het vmbo
Jan Erik Grezel
Zo'n zestig procent van alle middelbare scholieren tussen de 12 en 16 jaar zit op het vmbo, een schooltype met een dubieus imago. Zo zou het bereikte eindniveau voor het vak Nederlands onvoldoende zijn om in het vervolgonderwijs (mbo) succes te hebben. Wat gebeurt er eigenlijk in de lessen Nederlands op het vmbo? En wat vinden leerlingen en docenten van het vak? Een kijkje in verschillende klassen, zwart en wit.
‘Ach, het zijn zulke schatjes!’, zegt Louise Melchers uit de grond van haar hart als ze over haar leerlingen praat op het Van Vredenburch College, een zwarte vmbo-school aan de rand van Rijswijk. De zeven meisjes uit de eerste klas die deze morgen hun vaste extra uurtje Nederlands krijgen, zijn inderdaad vertederend. ‘Wij spreken al heel goed Nederlands meneer, maar blijkbaar nog niet goed genoeg.’ Ze doen oefeningen uit het boek Schooltaalwoorden. Woorden als trachten, circa, aangezien, echter, uiteraard en constateren blijken lastig. ‘En wat betekent profiteren?’, vraagt Melchers. ‘Tegen iets opkomen’, denkt Khadija. ‘Protesteren’, roept Layla. Het woord afbeelding is een makkie: ‘Een plaatje, juf.’
Ze zijn bijna allemaal in Nederland geboren, uit niet-Nederlandse ouders. Ze wonen in de vlakbij gelegen Haagse Schilderswijk, Laakkwartier of Moerwijk, buurten met zeer veel allochtonen. Voor de meesten is Nederlands niet de thuistaal, maar wel de taal waarin ze zich het best thuis voelen. Olga komt uit Moldavië, ze woont nu zes jaar in Nederland. ‘Ik spreek beter Nederlands dan Russisch. Mijn Russisch is nooit verder gekomen, zeg maar.’ Asli spreekt Turks met haar ouders, Nederlands met haar zes broers en zusters. Khadija: ‘Mijn moeder zit nu op Nederlandse cursus. Kan ik haar af en toe helpen.’
| |
Zorgenkindje
Het vmbo, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, waarin het vroegere lbo (lager beroepsonderwijs) en de mavo (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs) in 1998 zijn opgegaan, is het zorgenkindje van het Nederlandse onderwijssysteem. Geregeld komen vmbo-scholen negatief in het nieuws: hoge uitval, geweldsincidenten, te hoge concentratie allochtone leerlingen. In januari 2005 berichtte de Algemene Rekenkamer dat het vmbo voor veel leerlingen te zwaar was. Daartegenover klaagt het vervolgonderwijs over het lage taalniveau van de leerlingen die het vmbo aflevert. ‘(...) in het toeleidende onderwijs zou meer expliciete aandacht voor de taalontwikkeling moeten zijn’, is een van de vage aanbevelingen in een onderzoeksrapport van het CINOP (Centrum voor innovatie van opleidingen) uit 2004 over het Nederlands op het mbo.
Wat vinden deze meisjes van het vak Nederlands? ‘Gemakkelijk,’ pocht Duygu, ‘de persoonsvorm - pff, dat hebben we al in groep 6 van de basisschool gehad.’ Lezen ze veel? ‘Best wel’, zegt Olga. Ze houdt van boeken over pubers zoals die uit de serie ‘Hoe overleef ik...’ van Francine Oomen. Bahar leest tienertijdschriften als Girlz!, Break out? en Hitkrant.
De zin van het vak Nederlands is voor deze meisjes nog niet duidelijk. Layla: ‘Waarom moet ik gekke woorden leren, zoals circa? Ik zeg toch altijd “ongeveer”.’ Asli van 13 vindt Nederlands het leukste vak op school en ze meent het. ‘Ik hou gewoon van het Nederlands, ik leer veel nieuwe woorden. Mijn ouders willen graag dat ik advocaat word. Dan moet je ook al die moeilijke woorden kennen.’ Layla ziet zich later dokter worden.
‘De meeste kinderen hier hebben een volstrekt onrealistisch beeld van hun toekomstmogelijkheden’, zegt Louise Melchers op gedempte toon tijdens een lokalenwissel. ‘Maar als je ze vertelt dat je voor arts of advocaat nog minstens 15 jaar moet leren, worden ze net zo makkelijk beveiligingsbeambte, want naar school gaan moet niet te lang duren.’
| |
Circus
Klas 2B4 is de schrik van de school. De Marvins, Mohammeds en Murats zijn afzonderlijk misschien wel schatjes, maar ze veranderen op slag in stompende, schreeuwende en scheldende monstertjes als je ze met hun twintigen bij elkaar zet voor een gewone les Nederlands. Ze kunnen maar weinig aandacht opbrengen voor de persoonsvorm, het hele werkwoord en het voltooid deelwoord in ‘Jan vist’, ‘Jan gaat vissen’ en ‘Jan heeft gevist.’‘Ik weet een betere’, roept Romario, ‘Jantje Beton.’ Terwijl Melchers voor de klas 't kofschip laat passeren, zijn de achterste banken druk aan het sms'en en bezig met mobieltjes. Terloops
| |
| |
roepen leerlingen een antwoord als Melchers hun namen scandeert. ‘Watte? Mevrouw, ik heb je niet verstaan.’ Abderrahim deelt groezelige visitekaartjes uit van een louche autohandelaar, Emre en Serkan voeren een venijnig tweegevecht met pennen en passers, en met de uitgedeelde lesroosterwijziging weet de rest wel raad: halverwege de les vliegen de propjes me om de oren. In dit circus weet dompteur Melchers zich met bewonderenswaardig geduld staande te houden, ze hanteert de zweep met zachte hand. ‘Ik ben niet zo streng, dat past niet bij me.’
Louise Melchers en haar leerlingen van het Rijswijkse Van Vredenburch College voor vmbo.
Foto: Bart Versteeg
| |
Boekhoudkundig medewerker
In individuele gesprekken verschrompelen de branieschoppers tot verlegen jochies. Zouhair (14) wil ‘boekhoudkundig medewerker’ worden, hier het allemansperspectief, want dat hoor ik van de meesten. Is Nederlands belangrijk? ‘Ech wel’, klinkt het schijnheilig uit de mond van de grootste klier. Waarom zit hij dan niet op te letten? ‘Ik ken het allemaal al, het is te makkelijk.’ Leest hij weleens een boek? Hij noemt een naam die in de verte lijkt op Zohra Zarouali, een jonge Nederlands-Marokkaanse schrijfster.
Marvin wil in aandelen. ‘Dat doet mijn vader ook.’ Ook hij kan de aandacht maar moeilijk bij de les houden, het is allemaal bekende stof. ‘Ik doe de tweede voor de derde keer. Nederlands is wel belangrijk, als je bijvoorbeeld een brief moet schrijven. Ik lees ook wel: Thea Beckman, Het rad van fortuin.’ Overtuigend klinkt het niet.
Na 45 minuten verplaatst het toneel zich naar het computerlokaal. ‘Gelukkig,’ vindt ook Melchers, ‘twee uur achter elkaar met deze klas, dat houd ik niet vol.’ Achter de computer moeten ze in allerlei zinnen een voltooid deelwoord intypen. Melike doet het razendsnel: ‘geveld’, ‘getild’, ‘gemeld’, ‘gebeld’, maar bij ‘de hond heeft een uur lang (blaffen)’ twijfelt ze. Het feedbackscherm met de regel die haar uit de nood moet helpen ('t kofschip), wordt meteen weggeklikt. Hier en daar zie ik het lichtblauwe msn-scherm opduiken. ‘Als je klaar bent met de oefening,’ roept Melchers, ‘mag je Lingo of een kruiswoordraadsel gaan doen.’
| |
Ervaring en herkenning
In vmbo-4 (merendeels de ‘kaderberoepsgerichte leerweg’, dat is het middenniveau; zie ook het kader hiernaast) staan grammatica, spelling en woordenschat op het programma. Voor hoofdbrekens zorgt het als bijvoeglijk naamwoord gebruikte voltooid deelwoord: de uitgeputte spelers, de verwoeste stad. Bij het woorddictee leveren concentreren, twijfelachtig en organisatie geen enkel probleem op. Die hebben ze bij een vorige les geleerd. ‘Spelling vinden ze leuk en belangrijk; het geeft ook snel succesbeleving’, weet Melchers.
Volgende maand doen deze leerlingen examen, onder andere in de onderdelen lees-, spreek- en gespreksvaardigheid. Voor schrijfvaardigheid moeten ze misschien een brief schrijven, bij het mondeling over een van de acht gelezen boeken praten. Melchers: ‘Daarbij vraag ik dan vooral naar de ervaring en herkenning. Wat vonden ze mooi? Kwam het hun bekend voor?’
En dan? Het gros wil door naar de mbo-opleiding bedrijfseconomie, richting boekhouden. Engin zit bij de afdeling motorvoertuigentechniek (kaderberoepsgerichte leerweg), hij wil de werkplaats in als schadehersteller. De elegante Bengü, bijna 16, droomt van een eigen bedrijf, ze voelt zich handelsvrouw. Ze zit vooraan en vindt Nederlands een zinvol vak: ‘Je leert brieven schrijven, spellen, nauwkeurig werken.’ Patty, blonde uitzondering in deze klas, ziet het examen met vertrouwen tegemoet. ‘Als je gewoon elke dag een halfuurtje huiswerk maakt, en in de klas een beetje oplet, dan haal je het echt wel. Veel leerlingen maken het huiswerk niet, omdat we die opdrachten toch allemaal in de klas doen.’ Welke boeken leest zij? ‘Alles wat met afvallen te maken heeft. Echt veel lees ik niet. Nederlands leuk? Nee, economie vind ik het interessantst. Dat heeft direct met het dagelijks leven te maken: geld, milieu.’ Heeft zij als enige ‘Nederlandse’ niet een voorsprong op haar klasgenoten? ‘Lezen gaat gemakkelijker. En uitdrukkingen begrijp ik beter. De anderen nemen een uitdrukking vaak te letterlijk of gebruiken die verkeerd, net als mijn Marokkaanse stiefvader. Als het warm is, zegt hij: “De kraaien vallen uit het dak”, en dan moet ik onwijs lachen.’
| |
Wat is het vmbo?
Sinds 1998 kent Nederland het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, het vmbo. Vanaf de oprichting heeft het al een slechte pers: hoge uitval, veiligheidsproblemen, laag niveau, hoge concentratie allochtone leerlingen. Toch bezoekt zo'n 60% van de middelbare scholieren dit vierjarige schooltype voor 12- tot 16-jarigen.
Het vmbo is een combinatie van het vroegere lbo en de mavo. In grote lijnen zijn er, na de eerste twee jaar, vier zogenoemde leerwegen, oplopend in moeilijkheidsgraad en wisselend in de verhouding praktijk-theorie: de basisberoepsgerichte, de kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg. Kinderen die ‘de basis’ doen, gaan via het praktijkonderwijs al snel het beroepsleven in.
Voor leerlingen aan de bovenkant van het vmbo (de theoretische leerweg) lonkt een vervolgopleiding via de havo. In de praktijk blijkt dat voor veel theoretische vmbo'ers toch te hoog gegrepen. ‘We hebben hier een “kansklas”’, vertelt Louise Melchers van het Rijswijkse Van Vredenburch College. ‘Dertig leerlingen die misschien zouden kunnen doorstromen. Maar er is er nu maar één die er echt voor in aanmerking komt.’ ‘Afstromers’ van havo naar vmbo zijn er hier te over, succesvolle ‘opstromers’ zijn een zeldzaamheid.
| |
Raps
Geen discussietechniek in deze klas? Melchers: ‘Dat hangt van de groep af. In sommige klassen leiden onderlinge discussies al tot een uitbarsting, dus dat zorgt voor te veel onrust. We besteden wel tijd aan
| |
| |
cabaret en raps bijvoorbeeld. Via een project van Pro-Biblio (een organisatie voor openbare bibliotheken) krijgen we bekende rappers op school. Als ze dan zelf raps moeten maken, zijn ze echt creatief met taal bezig. Dat vinden ze fantastisch.’
Louise Melchers: ‘Het belangrijkste is dat leerlingen hun gevoelens en gedachten onder woorden leren brengen.’
Foto: Bart Versteeg
‘Het belangrijkste is dat leerlingen hun gevoelens en gedachten onder woorden leren brengen. Ik doe dit werk niet uit liefde voor het vak maar om die jongens en meisjes een beetje gevoel van eigenwaarde te geven. Een groot deel van deze kinderen heeft een problematische jeugd: afwezige ouders, criminaliteit, veel te vroeg zelfstandig. Bovendien hebben ze altijd gehoord: “Je bent dom, je kunt niks.” Hiernaast zit het Rijswijks Lyceum. Wie het daar niet redt, wordt “afstromer”: die komt hier terecht. Dat geldt als een enorme schande.’
‘Ik zie het als mijn taak talenten aan te boren. Die moeten de leerlingen hier ontwikkelen. De een kan prachtig tekenen, de ander is heel goed in sleutelen, een derde heeft organisatorisch talent, een vierde is een rasverteller als hij voor een groep staat. Als docent moet je dat eruit weten te halen. Het vak Nederlands, dat ze toch beschouwen als een noodzakelijk kwaad, kan bij het ontwikkelen van die talenten een belangrijke rol spelen.’
| |
Te moeilijk of te makkelijk?
‘Ik heb heel wat toekomstige chirurgen en advocaten in de klas’, zegt docente Nederlands Louise Melchers. Kinderen in het vmbo overschatten hun eigen mogelijkheden. ‘Maar ze onderschatten het vak Nederlands. Als docent moet je het evenwicht vinden tussen te moeilijk en te makkelijk. Is het te moeilijk, dan beginnen ze er niet eens aan, is het te makkelijk, dan letten ze niet meer op.
Een probleem is dat ze veel regels wel kennen maar die niet goed kunnen toepassen. Bij 't kofschip moet je duidelijk uitleggen dat de regel voor al die letters t, k, f, s, ch en p opgaat. Verder schrijven ze vrolijk “hij wandeldt” want het is toch ook “hij wordt” met -dt? Of ze schrijven “liepte”. Ze weten allemaal dat het is “een aap, twee apen”, maar als je vraagt naar het meervoud van aap, weten ze dat niet. Op de basisschool hebben ze een regel geleerd voor het vinden van de persoonsvorm: maak een vragende zin, de persoonsvorm komt dan vooraan. In “Wie is er vandaag jarig?” is wie dus de persoonsvorm.’
‘Lang niet iedere leerling vindt het vak gemakkelijk’, zegt docente Didy Pijpker, ‘maar sommigen onderschatten het inderdaad. Ik vertel waarom het belangrijk is dat ze zich goed kunnen uitdrukken. Dát moeten ze leren, en dat gaat niet vanzelf. Maar ik besef heel goed dat de helft van de leerlingen het een saai vak vindt.’
| |
Verbeelding
‘Onze school is blank en Gronings’, zegt Didy Pijpker van het Fivelcollege in Siddeburen, vlak bij Slochteren. Ze is de enige docent Nederlands voor de negen klassen van deze vmbo-locatie in de klei. Na de dagopening en het ochtendgebed geeft ze de leerlingen van klas 1B snel hun gedichtenmappen terug, met cijfers variërend van 6,8 tot 8,4. Didy Pijpker laat de kinderen van alle vier de leerjaren regelmatig zelf gedichten schrijven aan de hand van het project ‘Doe maar, dicht maar’. Leerlingen besteden veel zorg aan de presentatie van hun gedichten op papier: typografie, opmaak, kleurige achtergronden, thematische illustraties - het oogt aantrekkelijk. Marianne heeft een gedichtje over haar grootvader gemaakt. Hij voedde altijd de schapen. ‘(...) zij staan nu eenzaam in de wei / Jij bent er niet meer bij / Dag lieve opa.’ Een ander kiest als titel ‘Ghaos in mijn hoofd’.
Een deel van de gedichtenoogst siert een wand van het lokaal. Mooi, maar toch: wat hebben toekomstige banketbakkers, boekhouders of gymleraren aan gedichten schrijven? ‘Het stimuleert de verbeelding, hun wereld wordt groter, ze ontdekken het plezier dat je aan taal kunt beleven. Dat is een groot goed. Daarom besteed ik ook veel aandacht aan fictie. Zou ik dat niet doen, dan gaan die kinderen straks van school zonder ooit een boek gelezen te hebben. Vorige week was hier Bobje Goudsmit te gast, schrijfster van o.a. Waanzinnig verliefd en Afscheidsbrief. De kinderen reageren dan heel spontaan. “Ach,” zegt een meisje, “ik heb zo moeten huilen bij dat boek.” De leerlingen moeten een “fictiedossier” van acht boeken aanleggen voor het eindexamen. Ze doen mee met de “Jonge Jury”, die jeugdboeken beoordeelt. Daarmee krijg je ook de anti-lezers aan het lezen.’
‘Natuurlijk staat Carry Slee op de lijsten. Dan Brown mag nog net. Dat motiveert ze misschien om meer te gaan lezen. Doordat de leerlingen Jonge Jury-boeken lezen, komen ze ook in aanraking met schrijvers als Hetty van Aar, Ellen van den Boogaart en Klaas Bond.’ Vier of vijf titels van dezelfde schrijver mag niet.
‘Van meisje-dat-nooit-las tot boekenverslindster’, staat ergens boven een leesautobiografie. Ieder kiest een eigen motto. ‘Ontspannen door te lezen’, zie ik op een schutblad.
| |
Stam
Maar deze maandagochtend maken de gedichtendossiers van de 21 eersteklassers snel plaats voor het werkboek. De pv (persoonsvorm) staat op het menu. Voordat de leerlingen zelf de persoonsvorm uit zinnetjes moeten opdiepen, geeft Didy Pijpker een korte instructie. ‘Toen ik klein was, moest ik ook leren wat de pv was. Ik begreep er niets van. Tot een leraar op een keer met een schema kwam. O, zit het zo, dacht ik. Ik heb er nooit meer problemen mee gehad.’ Via ja/neevragen moet het lukken met de d's en de t's, want daar gaat het uiteindelijk om. ‘Dus is het een pv? Ja, dan vraag je: Is het t.t. (tegenwoordige tijd) of v.t. (verleden tijd)? Is het t.t., dan heb je drie mogelijkheden.’ Ze gaat stram voor de klas staan als een takloze boom. ‘Stam met niks...’ ‘Jaap Stam, die's ook kaal’, roept de clown van de klas. ‘...stam met -t en stam met -en’, gaat Pijpker onverstoorbaar verder, en ze spreidt haar armen naar links en naar rechts. Als ze klaar is met haar uitleg, zijn er toch nog vragen: ‘Me- | |
| |
vrouw, ik dacht dat gebeurt met een d was.’ ‘We kijken eerst alleen naar de t.t., anders halen jullie alles door elkaar.’ Dan gaat de klas aan de slag met eenvoudige zinnen en kunstmatige instinkers: ‘Pas op, anders brand je je vingers’ en ‘Braadt je moeder het vlees?’ Hogere wiskunde voor wie nog niet weet wat worteltrekken is.
In vmbo-4 zitten zeven jongens en vijftien meisjes. Dit zijn voornamelijk leerlingen van de theoretische leerweg, het hoogste niveau. Er is eerst wat kort commentaar op de boekenlijsten uit het leesdossier dat de docent heeft bekeken. Het grootste deel van de les wordt besteed aan de gevolgen van een schadegeval. De leerlingen hebben als huiswerk een formulier van een verzekering ingevuld om de schade te melden. ‘En nummer 7, Anke, “Wie is de benadeelde partij?”’ ‘Die he'k nie.’ ‘Op het examen zul je eerder een brief moeten schrijven dan een formulier invullen’, waarschuwt ze. ‘En geen drie kruisjes eronder hè! Dan gaan we volgende week verder met de sollicitatiebrief.’
| |
Vet zielig
Een dag later wordt in dezelfde klas een heel lesuur besteed aan discussie. Zeven leerlingen zitten in het midden, voorzitter Stefanie en notuliste Diane houden een korte inleiding over ‘Regels in de samenleving’. Ze delen een papier uit met vijftien stellingen. ‘Jongeren moeten lessen over normen en waarden op school krijgen.’ Monique: ‘De school kan niet alle taken van de ouders overnemen.’ De rest van de klas volgt als toeschouwer de discussie stil en geconcentreerd. Inmenging is niet toegestaan. De kijkers schrijven hun vingers lam, deze week moeten ze een obser-
De frappante verschillen zitten vooral in de achtergrond, het gedrag en daarmee ook het niveau van de leerlingen.
vatieverslag van de discussie inleveren. Na een klein halfuur rondt de voorzitter netjes af met een samenvatting. Didy Pijpker geeft alvast kritiek. ‘Er werd te weinig op elkaar ingegaan. Het was te tam. Ik miste diepgang. Zo heb ik jullie dat niet geleerd.’
Vmbo-2 gaat oefenen met hoofdletters, want zelfs in de vierde maken ze daar nog een potje van. ‘En toch zijn ze er echt in getraind. Een kwestie van nauwkeurigheid tegenover nonchalance.’ Pijpker dicteert en zegt voor: ‘Met Kerst - grote letter - eten wij een kerstkonijn - kleine letter.’ ‘Vet zielig’, vindt Astrid.
Dan is het tijd voor het naamwoordelijk gezegde en het bijbehorende koppelwerkwoord. ‘Die negen koppelwerkwoorden moet je uit je hoofd kennen.’ Jennifer dreunt ze op als artikelen des geloofs. Er golft een zucht van bewondering door de klas. Anderen blijven na zijn - worden - blijken - schijnen al steken.
Waarom moeten deze leerlingen het naamwoordelijk gezegde leren? ‘Het is een grensgeval, ik doe het alleen in klassen met potentiële havo-leerlingen. Die moeten het kennen, ook voor de vreemde talen. Het Nederlands staat in dienst van de andere vakken, maar vooral van de toekomstige beroepspraktijk. Ze leren hier praktische taalvaardigheid: een briefje schrijven aan de magazijnmeester, een telefoongesprek voeren en daar heldere aantekeningen over maken. En ze moeten kunnen spellen. Daar worden ze later op afgerekend.’
Didy Pijpker en haar leerlingen van het Fivelcollege in Siddeburen.
Foto: Karel Zwaneveld
| |
Zwart-wit
Net als in Rijswijk weten ook de vmbo'ers in Siddeburen wat ze willen worden, al is hier meer variatie. Stephanie (15) gaat naar de havo, want ze wil in de voetsporen treden van haar lerares Nederlands. Klasgenote Sharnella (17), afkomstig van Curaçao en hier het enige donkere meisje, is ook zeker van haar zaak: lerares Engels. ‘Dat is mijn moedertaal.’ Bart klinkt al even gedecideerd. ‘Ik wil analist worden en dan bij de politie werken. Ik moet dus de biomedische kant op.’ Jeroen wordt het liefst gymleraar of voetbaltrainer. En het vak Nederlands voor die beroepspraktijk? ‘Spreekvaardigheid is belangrijk en dat hebben we hier op school veel geoefend. Dat heb je altijd nodig als je met andere mensen omgaat en instructies geeft. Maar of ik nou iets met een -d of een -t of -dt schrijf, wat maakt dat uit? Iedereen begrijpt toch wat ik bedoel?’
Praktische taalvaardigheid is voor leerlingen en docenten het belangrijkste doel van Nederlands op het vmbo, wit of zwart. Over de zin van het vak zijn de vmbo'ers van stad en platteland het wel eens. Een andere overeenkomst is dat ze de inhoud ervan nogal onderschatten.
De frappante verschillen zitten vooral in de achtergrond, het gedrag en daarmee ook het niveau van de leerlingen. Maar zelfs de schooltypen zijn niet precies gelijk. In Rijswijk is de vmbo-locatie beperkt tot het basis- en middenniveau; de theoretische vmbo'ers bezoeken het aanpalende Rijswijks Lyceum. In het Groningse Siddeburen zitten leerlingen van de verschillende leerwegen vanwege de kleinschaligheid in één gebouw, en bij sommige vakken in dezelfde les. Maar het percentage kansrijke ‘opstromers’ is op de plattelandsschool toch opvallend hoog.
Wie de extremen vergelijkt, moet wel vaststellen dat ‘de’ vmbo-school helemaal niet bestaat. Tegenover havo-vwo is het vmbo getypeerd als ‘het afvoerputje van het Nederlandse onderwijs’. Die zwart-wit-karakterisering is zelf rijp voor het riool.
|
|