Chatham
Op een van de twee plaatsen waar de verlengde Beek de stadswal kruiste - misschien zelfs op allebei - stonden twee wachttorens met een brug ertussen: een heuse waterpoort. Tussen de torens was een ketting - de raaks - gespannen. Het woord is waarschijnlijk van dezelfde oorsprong als reeks, dat vroeger, net als raaks, ‘ketting’ kon betekenen; het is ook verwant met rek en rekken. Kurtz en Temminck: ‘De ketting moest verhinderen dat de vijand of ontduikers van de stedelijke accijnzen de stad onder de brug door zouden kunnen binnenvaren.’ Deze ketting was dus een broertje van de beroemde ketting die de Engelsen in 1667 bij Chatham over de Theems hadden gespannen. Of Michiel de Ruyter het woord raaks heeft gebruikt toen hij die stukramde, weten we niet. In elk geval is het niet ondenkbaar dat De Ruyter de term reex kende, want die was twintig jaar daarvóór nog gebruikt door P.C. Hooft, in dezelfde betekenis. Omstreeks 1645 schreef Hooft in zijn Nederlandsche historien dat de Spaanse veldheer Parma schepen de doorvaart belette met ‘reexen, oft koorden, gespannen van oever tot oever’.
Na de zeventiende eeuw is raaks niet meer in de algemene taal aangetroffen. Wel leeft het nog voort in het Texelse dialect, in een heel speciale betekenis: ‘ketting met haak waaraan de ketel hangt boven de fiirpot [= een soort kachel]’, zo meldt S. Keyser in zijn boek Het Tessels (1951). Een heel ander soort ketting dus dan die in Haarlem, maar dat is niets nieuws: het woord raaks kon vanouds al heel uiteenlopende kettingen aanduiden. In een boedelbeschrijving uit 1408 wordt melding gemaakt van een ‘silveren raex’, en verschillende vijftiende-eeuwse bronnen hebben het over een raaks die bakens in zee met elkaar verbond.