| |
| |
| |
Vrijheid, gelijkheid en informaliteit
Hedendaagse onzekerheden in de taaletiquette
Beatrijs Ritsema
In hoog tempo komen er allerlei manieren bij om taal te gebruiken: via geavanceerde mobieltjes, e-mail, sms en msn. Intussen zijn ook de maatschappelijke verhoudingen grondig veranderd. Wat betekent dat allemaal voor onze talige omgangsvormen? Etiquettedeskundige Beatrijs Ritsema: ‘Het misverstand is dat nieuwe media nieuwe etiquetteregels vereisen.’
Is het gepast om Nederlands te spreken met een zwaar Twents of Limburgs accent? Of Nederlands doorspekt met straattaal? Of om ‘jij’ te zeggen tegen de meteropnemer? Om de dokter als ‘meneer’ aan te spreken? Om mobiel te telefoneren in een restaurant? Om per mobiele telefoon je relatie uit te maken? Voor de een is zoiets de gewoonste zaak van de wereld, voor de ander niet minder dan een doodzonde. Het is maar net wat je gewend bent.
Au fond is elke etiquette arbitrair. Ter begroeting kan men elkaar de hand geven, een kleine buiging maken, de hand in de lucht heffen, dat maakt op zichzelf niets uit. Het gaat erom dat er een bepaalde conventie is, niet hoe die conventie eruitziet. Het is symbolisch gedrag dat in de loop der tijden in een bepaalde cultuur gegroeid is. Ook de etiquette voor taalgebruik is organisch tot stand gekomen en in sommige gevallen door deskundigen in regels vastgelegd. Voor de spelling bijvoorbeeld ligt het heel eenvoudig. In het Groene Boekje staat hoe het moet, en wie zich daar niet aan houdt, doet het fout. Ook grammaticale regels liggen min of meer vast. Maar buiten het terrein van de spelling en grammatica is er geen autoriteit om op af te gaan.
| |
Bourgeoisie
Met de ineenstorting van de standenmaatschappij in de jaren zeventig kwam er een eind aan de rol van de bourgeoisie als beheerder van de etiquette in het algemeen, dus ook als beheerder van de taaletiquette. De bougeoisie ging niet verloren, de etiquette als zodanig evenmin; wat er verdween was de maatschappelijke consensus over het voorrecht van de bourgeoisie om de regels te bepalen. Regels die de bourgeoisie overigens gedeeltelijk van de adel afkeek, omdat men zich graag spiegelde aan een hogere stand. De hoogste standen vonden het wel prettig dat de burgerij de moeite nam om hun manier van doen als de enig correcte te verbreiden (en zorgden er intussen voor hier net een beetje van af te wijken door bijvoorbeeld te spreken over ‘motten’ in plaats van ‘moeten’ en nooit ‘burgerlijke’ termen als japon, toilet, mantel of gebakje in de mond te nemen). De lagere standen beijverden zich om de etiquette van de bourgeoisie over te nemen (tafelmanieren, kleding) en probeerden van hun accent af te komen - als zij tenminste hogerop wilden. Als ze dat niet wilden, dan hielden ze het bij hun eigen mores.
Een overzichtelijke situatie, waar een eind aan kwam met de jeugdrevolte, de democratiseringsbeweging en het feminisme, drie maatschappelijke trends die samen te vatten zijn onder de noemer ‘de jarenzestig-revolutie’. Bloed vloeide er niet, maar de gevolgen van het afschaffen van rangen en standen zijn tot op de dag van vandaag merkbaar, ook in de taaletiquette.
| |
Zelfexpressie
De jaren-zestig-revolutie draaide om vrijheid en gelijkheid. Vrijheid op het gebied van seks, drugs en rock-'n-roll vanzelfsprekend, de vrijheid van jongeren om hun eigen keuzes te maken en niet aan de leiband van autoriteiten te lopen, de vrijheid tot zelfexpressie en zelfontplooiing. Zelfs de spelling moest eraan geloven; in de vrijheid-blijheid-jaren-zeventig golden schrijfwijzen als konkreet en magies sentrum niet als fout, maar als signaal van vrijheid en progressiviteit. De bijbehorende gelijkheidsideologie schreef voor dat er geen verschil was (althans niet gemaakt diende te worden) tussen mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, blanken en zwarten, rijken en armen, hetero's en homo's, enzovoort. In principe is iedereen zo niet gelijk, dan toch zeker gelijkwaardig, en heeft iedereen in ieder geval dezelfde rechten.
Het is verbazend hoe snel de gelijkheids- en de zelfontplooiingsideologie zich hebben weten te vestigen in de westerse cultuur. Binnen een jaar of tien ging iedereen om, en vanaf eind jaren zeventig vormde egalitarisme plus hedonisme (iedereen doet waar hij plezier in heeft, zolang de ander niet wordt geschaad) de grondslag van de cultuur. Het lijkt nu misschien of het altijd zo is geweest, maar in de eerste helft van de twintigste eeuw was het niet abnormaal als een werkster ‘u’ zei tegen haar ‘mevrouw’, terwijl diezelfde mevrouw ‘jij’ en ‘Stien’ tegen haar terugzei. Zo lagen de hiërarchische verhoudingen. De een was
| |
| |
de meerdere en deelde orders uit, de ander de ondergeschikte, en de bijbehorende omgangsvormen drukten dit verschil uit.
| |
U of jij?
Dit archaïsche eenzijdig tutoyeren zou nu ondenkbaar zijn. Hiërarchische verhoudingen bestaan nog steeds. Er zijn mensen met meer macht of status en mensen die ten opzichte van de machtigen een mindere positie innemen, maar eenzijdig tutoyeren is er niet meer bij. Men onderhoudt zich met elkaar op basis van de gelijkheidsconventie. Dus óf allebei tutoyeren, óf allebei vousvoyeren. De enige uitzondering hierop is een situatie van ouderen en jongeren: dan wordt de jongere of het kind nog steeds geacht ‘u’ te zeggen, terwijl de volwassene tutoyeert, zeker wanneer betrokkenen elkaar niet kennen. Of er ‘u’ gezegd wordt, hangt nog steeds samen met afstand (en dus indirect ook met sociale status), maar het is in de eerste plaats de afstand zoals die wordt waargenomen op een intimiteitsschaal. Zodra mensen elkaar kennen en geregeld met elkaar te maken hebben, wordt er op grote schaal getutoyeerd. Dus ook chefs en medewerkers, burgers en hun personeel (werksters, kinderoppassen, tuinlieden), grootouders en kleinkinderen, huisartsen en patiënten, zelfs ook op veel scholen: leraren en leerlingen. Bekendheid overtroeft sociale afstand.
| |
Ikea
Geen wonder dat er conflicten ontstaan en mensen zich onbeleefd te woord gestaan voelen. Hoeveel afstand je ervaart, is nu eenmaal iets subjectiefs. De ene leraar vindt het prettig als leerlingen hem met Koos en jij aanspreken, want dan voelt hij zich een vertrouwenspersoon, de andere leraar gruwt ervan. De ene veertigjarige vrouw is beledigd als winkelpersoneel haar met u aanspreekt (want dan voelt ze zich net haar moeder), de andere veertigjarige wil juist niet door een blaag achter de toonbank worden getutoyeerd. Het u-gebruik, ook al is het dan nu wederzijds, is nog steeds een signaal van sociale afstand. Dezelfde mensen die hun huisarts of hun belastingadviseur tutoyeren, zeggen vaak ‘u’ tegen de assistentes of secretaresses van deze professionals. Ze willen alleen op jij-en-jou-basis staan met degenen die ze als hun gelijken beschouwen, en niet met degenen die daar een treetje onder zitten. Zelf ‘u’ zeggen is dan de enige manier om ‘u’ terug te krijgen.
Op Nederlandse scholen en in Nederlandse gezinnen wordt bij het minste of geringste ‘shit’, ‘kut’, ‘godverdomme’, ‘kankerzooi’ geroepen, als niet meer dan een expressie van ongenoegen.
Het toegenomen egalitarisme heeft het gebruik van u teruggedrongen, maar zeker niet afgeschaft. Dit zal voorlopig ook niet gebeuren, want het vousvoyeren is nog springlevend in de communicatie tussen veertigplussers die elkaar niet kennen en tussen ouderen en jongeren die elkaar niet kennen. Als het woord u echt op z'n retour zou zijn, dan zou dat nu merkbaar moeten zijn, want de babyboomers, die het tutoyeren bij wijze van spreken hebben uitgevonden in hun jonge jaren en die daar hun hele leven mee doorgegaan zijn, lopen nu tegen de zestig (de jongsten van die generatie zijn de vijftig al gepasseerd), maar zij wonden zich vreselijk op toen Ikea zo'n tien jaar geleden de klanten meende te moeten tutoyeren, in woord en geschrift (‘Ikea bij jou in de buurt’). Jongeren gaan lang door met hun generatiegenoten automatisch te tutoyeren, terwijl ze ouderen vousvoyeren, maar omstreeks de veertig houden de meesten daarmee op. Dan zegt men om te beginnen ‘u’ tegen onbekenden, ook als ze van dezelfde leeftijd zijn, omdat de waargenomen afstand belangrijker is dan het feit dat de ander een generatiegenoot is.
Illustratie: Matthias Giesen
| |
Andere standaard
Onder invloed van het egalitarisme zijn ook de standaarden voor taalgebruik veranderd. Het ABN (ongeveer het Nederlands zoals uitgesproken door de inwoners van Haarlem) gaat niet speciaal meer door voor iets nastrevenswaardigs. ABN is niet meer waard dan plat-Haags. Het geldt als uiterst ongepast om je vrolijk te maken over iemands accent, dialect of streektaal. Laat staan dat iemand om die reden van een bepaalde functie uitgesloten zou mogen worden. Een paar jaar geleden klaagde een vrouw uit de Achterhoek met succes de KLM aan, die haar niet als stewardess had aangenomen vanwege haar accent. Er is niet meer een standaardtaal met een standaarduitspraak; op radio en tv hoor je honderden varianten, waarin allerlei demografische achtergronden doorklinken. Zo spreken bijvoorbeeld alle file-omroepsters (vrouwen onder de 35) wat taalkundige Jan Stroop Poldernederlands noemt: de ij/ei wordt als ai uitgesproken, met een neiging om bij klinkers überhaupt de kaak open te laten hangen, zodat medeklinkers verdwijnen in de lijzigheid.
Egalitarisme en hedonisme hebben de hele cultuur verregaand geïnformaliseerd. Deze informalisatie leidt onvermijdelijk tot verlaging van de standaarden. Bij informele omstandigheden zakken mensen onderuit, in een formele situatie gaat men juist stijfjes rechtop zitten. Een voorbeeld van verlaagde standaarden is het toegenomen gebruik van vloeken en schuttingtaal. Voorheen voorbehouden aan de kazerne, de
| |
| |
straat en jongeren onder elkaar, maar tegenwoordig ook steeds meer gebezigd in gezinnen, in het klaslokaal en op het werk. Op Amerikaanse scholen en in Amerikaanse middenklassengezinnen zijn woorden als shit en fuck taboe. Op Nederlandse scholen en in Nederlandse gezinnen, ook die uit de middenklasse, wordt bij het minste of geringste ‘shit’, ‘kut’, ‘godverdomme’, ‘kankerzooi’ geroepen, als niet meer dan een expressie van ongenoegen.
| |
Verademing
De jaren-zestig-revolutie heeft korte metten gemaakt met bepaalde talige gebruiken en voorschriften waarvan niemand hoeft te betreuren dat ze verdwenen zijn. Het eenzijdig tutoyeren is daar één van, maar verder valt te denken aan de ingewikkelde en voor niemand te onthouden titulatuur (weledelgestrenge, hooggeboren, enzovoort). Niemand weet nog hoe het daar precies mee zit, niemand gebruikt het meer en niemand mist het. Het is een verademing om iedereen te kunnen aanspreken of -schrijven met de heer of mevrouw. Het is ook een opluchting om af te zijn van het woord juffrouw als aanduiding van een vrouw die niet getrouwd is. Het is zeker een vooruitgang dat mensen niet meer worden uitgelachen om hun zachte g en dat Surinamers nieuwslezer kunnen worden. Ook is het mooi dat allerlei dingen die vroeger te beladen waren om te bespreken (seks met name) aan de orde kunnen komen, dat mensen zich vrijer voelen om te zeggen wat er in hen omgaat en minder gebukt gaan onder angst voor autoriteiten als de pastoor, de dominee, de chef of de meester.
Toch is het de vraag of er niet te veel informaliteit is. E-mailverkeer is een duidelijk voorbeeld. De e-mail bevindt zich als communicatiemiddel tussen de geschreven brief en de telefoon in. E-mail is directer, losser en informeler dan een brief. De snelheid ervan werkt de informaliteit ervan in de hand. Mensen gebruiken afkortingen, nemen niet de moeite voor hoofdletters of interpunctie, maken veel spelfouten en laten bij een paar keer heen en weer mailen aanhef en afsluiting weg. In zekere zin hoort dit bij het medium; het heeft iets haastigs, iets kattebel-achtigs, wat een papieren brief niet aankleeft. Toch vinden veel mensen het niet prettig om van onbekenden dit
Er komen nieuwe gadgets, maar de regels blijven hetzelfde.
soort e-mails te krijgen, waarin ze tot overmaat van ramp ook nog eens getutoyeerd worden. De informaliteit en de spelfouten accepteer je van vrienden en bekenden, maar een onbekende moet zich aan de regels houden. Welke regels en waar komen ze vandaan? Dat zijn gewoon de regels voor het schrijven van een zakelijke brief: beginnen met Geachte heer of Geachte mevrouw plus achternaam, vousvoyeren, formeel afsluiten (met Met vriendelijke groet) en dit alles liefst zonder al te veel type-, spel- of stijlfouten erin.
| |
Mobieltjes
Er is geen enkele reden om informele ‘tik-maar-raak-e-mails’ aan instanties of aan onbekende personen te schrijven. Mensen doen dit omdat ze denken dat ze met een per definitie informeel medium aan de slag zijn. Het misverstand is dat nieuwe media op de een of andere manier nieuwe etiquetteregels vereisen. Dat is niet zo, want de oude etiquetteregels gelden nog steeds. Neem bijvoorbeeld de mobiele telefoon. De ene ergernis betreft het gebruik ervan in publieke ruimtes (op straat, in het openbaar vervoer, in restaurants). De andere ergernis gaat over gespreksgenoten die zich voortdurend uit de lopende conversatie laten halen door hun mobiele telefoon. De eerste ergernis is niet terecht, want in de openbare ruimte mag iedereen vrijelijk spreken met anderen, en of dat tegen een aanwezige gebeurt of tegen een niet-aanwezige via een mobieltje doet niet ter zake. Dat verder mobieltjes uit moeten staan tijdens voorstellingen of in bioscopen of tijdens concerten is even vanzelfsprekend als dat het publiek geacht wordt zijn mond te houden tijdens de voorstelling. De andere ergernis is wel terecht, omdat in dit voorbeeld de lijfelijk aanwezige persoon voortdurend naar het tweede plan wordt geschoven ten faveure van zich onverwacht aandienende andere contacten. Iets nieuws is dit niet, want het gold altijd al als onbeleefd om tijdens een bezoek van vrienden of kennissen een halfuur lang aan de telefoon te gaan kwekken met iemand die toevallig opbelt.
| |
Ouwe-jongens-krentenbrood
Er komen nieuwe gadgets, maar de regels blijven hetzelfde. De nieuwste mobieltjes zijn uitgerust met fotofunctie en internet. Vraag: is het nodig om een regel op te stellen dat je er geen naaktfoto's van je geliefde mee mag maken en die je vervolgens, als de relatie verzuurt, op dat internet zet? Antwoord: nee, zo'n regel is niet nodig, want het was altijd al tegen de etiquette om het privé-leven van anderen tegen hun zin te verspreiden.
Als de regels duidelijk zijn (en dat zijn ze), waarom dan toch zo veel vermeende onzekerheid? Dat komt door de toegenomen informaliteit. Vergeleken met dertig jaar geleden is er ontegenzeggelijk veel meer informaliteit in de maatschappij. In voorheen tamelijk formele domeinen als werk, school en overheidsinstanties gaat het er nu een stuk gemoedelijker aan toe. Op straat ontaardt de informaliteit af en toe onder invloed van alcohol en menigtes in onbeheerste agressie.
Informaliteit gaat gepaard met losheid, je op je gemak voelen, zeggen en doen wat er in je opkomt, zonder intussen heel veel rekening met anderen te houden. Meestal gaat dit wel goed, de meeste mensen zijn tenslotte de kwaadsten niet. Maar degenen die om wat voor reden dan ook hechten aan formaliteit, die de grenzen tussen publiek en privé in de gaten houden, die niet met Jan en alleman in een ouwe-jongens-krentenbroodsfeer willen omgaan, hebben het moeilijk. Bij twijfel kiezen zij altijd voor formaliteit. De informelen daarentegen twijfelen zelden en kiezen automatisch voor informaliteit. Botsingen tussen deze twee houdingen (en niet te vergeten tussen de informelen onderling) kunnen niet uitblijven. Zonder twijfel zou het maatschappelijk verkeer opknappen van meer individuele twijfel in de trant van ‘Doe ik het wel goed?’ Maar de culturele hoofdstroom beweegt zich nog steeds in de richting van meer informaliteit.
Het grootste probleem van de moderne (taal)etiquette is niet dat mensen in onzekerheid verkeren over wat de regels zijn, maar eerder dat ze te zeker van hun zaak zijn.
|
|