| |
| |
| |
‘Hij heeft buiten den pot gep...’
De kuisheidspuntjes in het grootste Nederlandse spreekwoordenboek
Ewoud Sanders
Het befaamde negentiende-eeuwse spreekwoordenboek van P.J. Harrebomée deed vrij opvallend aan zelfcensuur. In tientallen uitdrukkingen staan puntjes in plaats van letters. Wat valt daar allemaal uit af te leiden?
Tussen 1853 en 1870 verscheen bij de Utrechtse uitgeverij Kemink en Zoon in drie delen het bekende Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal van Pieter Jakob Harrebomée (1809-1880). Het boek telt volgens de samensteller 42.540 spreekwoorden, de grootste verzameling tot nu toe. Wie deze verzameling doorbladert, ziet onmiddellijk dat in sommige spreekwoorden aanstootgevende woorden met puntjes worden verkort. Zo staat al op bladzijde III van de eerste aflevering ‘ik sch.. een' aap, als 't waar is’ - waarbij dat ‘sch..’ dus staat voor schijt.
Deze puntjes roepen diverse vragen op. Zoals: hoe dacht Harrebomée zelf over deze censuur en hoe keken zijn tijdgenoten ertegenaan? Welke woorden werden er gecensureerd en waren dit inderdaad álle aanstootgevende woorden in het spreekwoordenboek? Uit welke bronnen komen die gecensureerde spreekwoorden? En bij hoeveel spreekwoorden staan er eigenlijk puntjes?
Om met het laatste te beginnen: dat was tot nu toe onbekend. In 2005 verscheen Harrebomées spreekwoordenboek op een cd-rom van het Genootschap Onze Taal, als onderdeel van een grotere collectie spreekwoordenboeken, en dat maakt het in principe mogelijk om digitaal naar die puntjes te zoeken. Dit bleek echter niet secuur genoeg - sommige puntjes werden niet door de computer herkend - zodat het alsnog nodig was om de drie dikke delen bladzijde voor bladzijde door te bladeren. De combinatie van digitaal zoeken en bladeren leverde het volgende antwoord op: van de 42.540 spreekwoorden en zegswijzen in Harrebomée zijn er 240 voorzien van puntjes. Soms staan er twee, soms drie of meer; hun aantal is niet gerelateerd aan de hoeveelheid weggelaten letters.
| |
Walgelijk
De eerste afleveringen van Harrebomées spreekwoordenboek verschenen in 1853 en 1854. Zij werden besproken door onder anderen dr. H.J. Nassau, indertijd een bekende onderwijsman. Hij was geschokt door wat hij aantrof. ‘Al dàt vuile en afzigtelijke,’ brieste Nassau in het tijdschrift De recensent, ‘dien drek (...) die walgelijk geestige zetten van 't laagste gemeen te verzamelen, en er een woordenboek der Nederlandsche taal mede te bezoedelen, dit is een vergrijp tegen d'algemeene beschaving; 't is een hoon, der taal aangedaan.’
En hij was niet de enige die er zo over dacht. Ook de Leidse hoogleraar Matthias de Vries, de drijvende kracht achter het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), vond in 1855 dat Harrebomée op het punt van ‘onkiesche platheden’ niet streng genoeg was geweest.
Harrebomée verdedigde zich in zijn voorwoorden. Hij had lang niet alles opgenomen, schreef hij. ‘Wat werkelijk onkiesch is,’ verklaarde hij zijn opnamebeleid, ‘verdient nergens voor te komen, en dus ook niet in een Spreekwoordenboek.’
| |
Bedrijten
Wat vond men indertijd dan precies aanstootgevend? En welke woorden voorzag Harrebomée van puntjes? Hij deed dat bij twee groepen woorden. De ene groep had als betekenis ‘defeceren’, de andere ‘urineren’ - ‘poepen’ en ‘plassen’ dus. We vinden de puntjes eenmaal bij bedrijten (een verouderd woord voor ‘zich bevuilen door te drijten’, dit is: ‘schijten’), eenmaal bij bestronten en één keer bij uitkakken. Bekakken wordt vijfmaal met puntjes ingekort (tot ‘bek...’), beschijten en bescheten 33 keer. Kakken wordt 58 maal gecensureerd en schijten 86 keer. Schijten is daarmee het vaakst gecensureerde woord.
In de groep ‘urineren’ vinden we eenmaal wateren (‘Hij heeft zeker in zijn bed gew..., dat hij zoo vroeg op is’), eenmaal napissen, eenmaal ompissen (‘Hij wil den Dom omp...’), driemaal bepissen en 56 maal pissen. In vijf spreekwoorden komen zelfs twee taboewoorden voor, bijvoorbeeld kakken én schijten, of kakken én pissen.
| |
Geladen aars
De poep- en plaswoorden gingen Harrebomée dus te ver, maar was hij hierin consequent? Nee. Althans, het doet ons nogal vreemd aan dat (be)kakken en (be)schijten wél van puntjes werden voorzien, maar aars, drol, gat, gatlikker, kak, kakhuis, kakker, kakstoel, poep, scheet, stront, veest en vijsten niet. Dat leidt tot rare dingen. Zo lees je in Harrebomée op één
| |
| |
bladzijde zowel ‘hij wil den aars leren sch...’ als - vier regels daarboven, volledig ongecensureerd - ‘hij vliegt als een geladen aars naar het kakhuis’. In de rubriek kak vinden we ook zegswijzen als ‘groote kak op een klein potje’ en ‘hij maakt pis- (of: kak-)boodschapjes’.
Voor de goede orde: Harrebomée moffelde de spreekwoorden met bijvoorbeeld aars en stront niet weg in het voor- of nawerk van zijn boek. Het zijn uitgebreide rubrieken, te vinden op hun alfabetische plaats in het hoofdwerk, met respectievelijk 110 (aars) en 86 (stront) spreekwoorden.
Het is nog vreemder. In een van zijn vele voorwoorden beweert Harrebomée dat hij nooit van gedachten is veranderd: wat werkelijk onkies was, verdiende geen plaats in zijn spreekwoordenboek. Maar met betrekking tot het plaatsen van puntjes moet hij wel degelijk zijn mening hebben herzien. Werden in de eerste twee delen - voltooid in respectievelijk 1858 en 1861 - de woorden bekakken, beschijten, kakken, schijten en pissen nog van puntjes voorzien, in deel drie - voltooid in 1870 - verschenen er opeens ongecensureerde rubrieken met deze trefwoorden (met in de rubriek pissen het fraaie ‘het kan niet missen: die veel drinkt, moet ook veel pissen’).
| |
Te onkies
Hebben we een idee wat Harrebomée te onkies vond om op te nemen? Ja. Een van de bronnen die hij raadpleegde, was de Lyste van Rariteiten (ook wel de ‘leugenboeken van Anna Folie’ genoemd). Dit anonieme, ongedateerde werk verscheen omstreeks 1708 en is hoogstwaarschijnlijk samengesteld door een groepje Leidse studenten. In dit boek vinden we verschillende zogenoemde zeispreuken die expliciet verwijzen naar seks en geslachtsdelen. Een voorbeeld: ‘Dat gaat'er diep in, sey Joor, en hy stak een naaide in sijn Vrysters Naaldekoker.’ Dergelijke zegswijzen vond Harrebomée echt te ver gaan - die nam hij niet op. Er zijn geen aanwijzingen dat hij ook terughoudend was met betrekking tot religie, het koningshuis, rassen en andere taboegevoelige onderwerpen.
Wie veronderstelt dat de meeste ‘onkiesche platheden’ in het dagelijks leven zijn opgetekend, vergist zich. Van de 240 gecensureerde spreekwoorden komen er 150 uit een schriftelijke bron. De overige 90 zijn niet voorzien van een vindplaats, wat volgens Harrebomée betekende dat hij, of iemand anders, ze in het wild had opgevangen. Overigens zitten er tussen die bronloze spreekwoorden ongetwijfeld ook nepzegswijzen. Harrebomée stond het grootste deel van zijn leven voor de klas. Hij vroeg zijn leerlingen om hem spreekwoorden te leveren - en die bedachten er zelf weleens een paar.
| |
Zijn tijd vooruit
Moet je terugkijkend concluderen dat Harrebomée inderdaad te weinig kritisch is geweest met betrekking tot onkiese taal? Nee, in zekere zin was hij zijn tijd vooruit. Was Matthias de Vries, de belangrijkste Nederlandse taalgeleerde in de tweede helft van de negentiende eeuw, in 1855 nog van mening dat vuile taal buiten het woordenboek moest worden gehouden, in 1882 - twee jaar na de dood van Harrebomée - schreef hij: ‘Scheldwoorden, verwenschingen, vloeken en dergelijke grofheden maken een wezenlijk bestanddeel van de taal uit. (...) Uit een taalkundig oogpunt zijn zij niet zelden van het hoogste belang.’
Tot slot: zijn die puntjes inmiddels helemaal van het toneel verdwenen? Gaat het hier om een verschijnsel uit het midden van de negentiende eeuw dat nu geen enkele rol meer speelt? Dat zou je denken, maar het is niet zo. Het spreekwoordenboek van Harrebomée is een belangrijke bron voor het WNT, waarin het duizenden keren wordt aangehaald. Van de 240 ‘puntjesspreekwoorden’ zijn er slechts 58 in het WNT terechtgekomen. Soms met Harrebomée als (enige) bron, soms ook met oudere of andere bronnen. Doorgaans zijn de door Harrebomée gekuiste woorden door de redacteuren van het WNT stilzwijgend aangevuld. ‘K...’ werd weer kakken, ‘sch...’ weer schijten, enzovoort. Maar niet altijd. In zeven gevallen zijn de puntjes blijven staan. Het oudste geval in het WNT dateert van 1947, het jongste van 1997, bij het woord zwaluw (‘Een vriend, die vriend is om 't profijt, [is als] een zwaluw, die in de oogen sch....’).
Hebben kuisheidsoverwegingen hier in 1997 nog een rol bij gespeeld? Vast niet. De redacteur zal hebben gemeend Harrebomée op deze manier correcter te citeren. Hoe het ook zij, ruim honderdvijftig jaar nadat de Utrechtse uitgeverij Kemink en Zoon de eerste kuisheidspuntjes zette in het spreekwoordenboek van Pieter Jakob Harrebomée, zijn ze hier en daar nog steeds te vinden.
| |
Selectie
Illustratie: Matthijs Sluiter
Hierna volgt een selectie van de spreekwoorden die Harrebomée van puntjes voorzag. Er is onder andere geselecteerd op vorm en inhoud. De ontbrekende let- | |
| |
ters zijn tussen vierkante haken toegevoegd. Achter ieder spreekwoord staat de eerste vindplaats in het Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (deel, paginanummer). Veel spreekwoorden stonden op verschillende plaatsen, maar alleen de eerste maal vermeldde Harrebomée de bron(nen), en soms een verklaring van de herkomst. Slechts zelden zette hij er een betekenis bij. Met enig nadenken kon je die zelf wel verzinnen, meende hij.
P.J. Harrebomée (1809-1880)
| |
Puntjesspreekwoorden op onderwerp
1. Verwijzing naar de gangbare ‘plaats delict’, of naar het zich ontlasten zelf
- | Het is: sch[ijt] in den pot, en eet eruit (II, 197) |
- | Hij heeft buiten den pot gep[ist] (II, 197) |
- | Zij p[oepen] (of: k[akken]) allen in éénen pot (II, 198) |
- | De mond staat hem, of hij sch[ijten] wil (II, 97) |
- | Hij steunt, of hij een bot moet k[akken] (I, 83) |
- | Het breedste eind komt achteraan, zei de vrouw, en ze k[akte] pollepels (II, XXVIII) |
- | De grootste kwelling, die een oud man heeft, is, dat hij niet zacht k[akken] kan (I, 463) |
- | Hij zal wel sch[ij∈n], al slikt hij geene pillen (II, 184) |
| |
2. Etenswaren
- | Als men zijn brood heeft, moet men niet denken: de raven sch[ijten] mij de boter wel (I, 83) |
- | Zoo als je wel zegt: eet je boter, je k[akt] geene molensteenen (I, 85) |
- | Dat is zeker: vreet je dekens, dan k[ak] je wol; maar vreet je boter, je sch[ijt] geen oorlogschepen (III, LXXXIV) |
- | Als de een spek sch[ijt] en de ander erwten, hebben ze beiden den kost (II, XXVIII) |
| |
3. Diernamen
Er zijn opvallend veel puntjesspreekwoorden die verwijzen naar diernamen: ruim vijftig, waaronder relatief veel vogelnamen (ekster, lijster, reiger, meeuw, gans, ooievaar, kieviet, leeuwerik, mees, mus, spreeuw en raaf). Verder veel namen van boerderijdieren: paard, ezel, kat, hond, kalf en natuurlijk koe. Hier een kleine greep:
- | Eene koe k[akt] meer in een’ dag, dan eene musch in een jaar (I, 349) |
- | Hij sch[ijt] als een reiger (II, 215) |
- | Hoe kan het beest het zoo net mikken, zei Folpert, en een ekster sch[eet] hem op zijn’ neus (I, 42) |
| |
4. Kerk, geloof en de duivel
- | Hij heeft zooveel dank, alsof hij in de kerk gek[akt] had (I, 120) |
- | Daar ligt de stront, zei de koster, en hij sch[eet] in de kerk (I, 393) |
- | Het is een heilige: hij loopt sch[ijtend] door de hel (I, 298) |
- | Die [= wie] niet goed wil werken, komt besch[eten] ter kerke (I, 393) |
- | Dat komt van 't lange preeken, zei de begijn, en zij sch[eet] in den buikzak (III, CLXI) |
- | Groot van eten en klein van k[akken], dan meent de duivel, dat het een open spel is (I, 164) |
- | De duivel k[akt] meestal op den grootsten hoop (I, 163) |
- | Hard tegen hard, zei de duivel, en hij sch[eet] tegen den donder (I, 143) |
| |
5. Armoede en rijkdom
- | Dat is de wereld: de een gaat besch[eten], de ander bepereld [= bepareld] (II, 172) |
- | Die oude schoenen kan eten, en weer nieuwe k[akken], kan haast rijk worden (III, CLXXVI) |
- | Hij staat erbij, of hij dukaten zal k[akken] (I, 167) |
| |
6. Liefde
- | Liefde is liefde, zei Jantje Achterlast, maar k[akken] gaat voor al (I, 356) |
- | Wanneer een ding uit liefde geschiedt, dan is het wel, zei Jan Paddebaard, en hij bep[iste] zijn wijf van boven tot onder (I, 137) |
- | Zijne liefde brandt als de damp van eenen versch gek[akten] koestront in eene blikken lamp (I, 61) |
| |
7. Kinderen
- | Hij is zoo beschaamd als een kind, dat in zijn bed gep[ist] heeft (I, 34) |
- | Kinderen, die met vuur spelen, p[issen] in hun bed (I, 35) |
- | Het riekt naar muskus, zei Anna, en haar kind had haar bek[akt] (I, 16) |
| |
Bijzondere gevallen
1. Enkele combinaties met niet-gecensureerde taboewoorden (aars, gat, stront)
- | Besch[ijt] gij u van vreugde, dan hebt gij een raren aars (III, CLIX) |
- | Zoo als de oude wijven, zei Maarten, als men haar met een' vinger aan den aars krabt, besch[ijten] ze de geheele vuist tot dankbaarheid (I, 8) |
- | K[ak] eens hooger, dan je gat staat! (II, XLV) |
- | Het is kwaad k[akken] voor dien, die geen gat heeft (II, XLV) |
- | Je gat uitleenen, en zelf door de ribben sch[ijten] (I, 207) |
- | Hij ruikt een' stront, eer ze gesch[eten] is (II, 314) |
| |
2. Rijmende puntjesspreekwoorden
- | Zij eten met lepeltjes, en sch[ijten] met schepeltjes (II, 17) |
- | Droomen zijn bedrog: k[ak] je in je bed, je vindt het 's morgens nog (I, 34) |
- | Hij is subtielder dan mijn hond, die nooit k[akt] dan fijnen stront (I, 319) |
- | Het is waar, dat de koe meer sch[ijt] dan de ooijevaar (II, XLVIII) |
- | Een vriend, die vriend is om 't profijt, [is als] een zwaluw, die in de oogen sch[ijt] (II, 142) |
- | De muis zeit: Lust je niet, waar ik in bijt, eet, waar ik in sch[ijt] (III, CLXXIV) |
|
|