Aardse lichamelijkheid
In de betekenis van orewoet staat de minne inderdaad centraal. Teksten hebben het over ‘orewoet van der minnen’ en ‘in minnen orewoede’. De Brabantse mystici uit de dertiende eeuw dienen God niet in de tastbare wereld van de kerkbank en van de vroomheid in hout en steen. Hun geestelijke wereld is een visionair universum van vormen van vervoering en innige liefde tot God. Orewoet verwijst niet naar uiterlijke tekenen van het geloof, maar naar een geestesgesteldheid. Het intrigerende aan die geestesgesteldheid is dat de opperste vergeestelijking bereikt wordt in visioenen vol van aardse lichamelijkheid.
Vooral vrouwen zijn in staat tot deze orewoet. De vrome vrouwen hebben verzaakt aan het huwelijk, maar zijn bijna geëxalteerd op zoek naar de ware geestelijke bruidegom. De maagdelijke liefde is gericht op liefdesdienst, en lichamelijke ervaringen worden sterk erotiserend beschreven.
Het moet allemaal zeer gewaagd en bijna blasfemisch geklonken hebben in die dagen: vrouwen die niet tot de geestelijke stand behoorden, maar toch schreven over religieuze zaken; die dat bovendien deden in de volkstaal, en niet in de taal van het religieuze domein, het Latijn; en dat dan ook nog op een wijze waarbij emotie en affectie het royaal wonnen van rede en verstand.
Die hele revolutionaire benadering culmineert in de orewoet. Ze - de vrouwelijke vorm past het meest - is alchemie van zingeving en zintuigen, ze is tegelijk dieptepsychologisch en theologisch, psychisch en somatisch; in haar is het Woord liefdevol Vlees geworden. Ze is de piekervaring van de Godsen liefdesdienst; het afrodisiacum der vroomheid, de religieuze xtc van de dertiende eeuw.
Al deze tegenstellingen, ongerijmdheden en duisternissen zitten al meer dan zeven eeuwen opgeborgen in die ene schimmige en donkere woordvorm. Daarom is orewoet zo'n mooi woord.
Toon Hagen is emeritus hoogleraar en doceerde dialectkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen