‘Fantoom orgasme’
Je zou Hugo Camps de dichter onder de Nederlandstalige journalisten kunnen noemen. Zijn proza gaat niet in een rechte lijn, maar draait over de krommingen van de poëtische verbeelding en de dichterlijke wijze van zeggen. Zo schreef hij dat Paul Haenen de pen liet vloeien ‘op de heupslag’ van Olga Zuiderhoek, dat wielrenners (vanwege dopingcontroles) in Italië dag en nacht paraat staan voor het ‘fantome orgasme’ van procureurs en carabinieri, terwijl Kamerlid en wielerbestuurder Joop Atsma alleen nog met de Amsterdamse humor van Gerrie Knetemann een beetje ‘uitgebeend’ wakker kon worden. Schuilt er in de publicist een gemankeerde of zelfs gefrustreerde dichter?
‘Nee, dat is zeker niet het geval. Ik heb in het geheim weleens wat gedichten geschreven, maar ik geloof dat ik te bescheiden ben om aan publicatie te denken. Een grootheid als Hugo Claus zou ik zelfs niet kunnen benaderen. Voor mij is het belangrijk om zo mooi mogelijk te schrijven. De schoonheid, en niets dan de schoonheid. Ik ben zelf niet bewust op zoek naar nieuwvormingen. Als ik over Leo Beenhakker schrijf “Leo kan mij niet dribbelen”, dan is dat geen rationele poging tot vernieuwing. Dan probeer ik alleen op een bijzondere manier te zeggen dat ik mij niet laat bedotten door Beenhakker.’
En die veel optredende retorische drieslag, hoe komt die tot stand? Bijvoorbeeld de volgende over David Beckham: ‘Hij zit gevangen in de kleren van Victoria, in de schoenen van Adidas, in de haartooi van een knettergekke Japanner.’
‘Soms ben ik me bewust van het retorisch effect, dat draagt bij tot het drama. Dat moet zo groot mogelijk zijn. Een andere keer ontstaat het als het ware vanzelf. Misschien omdat twee te weinig is, vier net te veel, en drie precies goed. We zijn - of we willen of niet - toch gestempeld door de Heilige Drievuldigheid.’
Van de Heilige Drievuldigheid komen we op Johan Cruijff, die in Barcelona ‘de Verlosser’ werd genoemd, en die route leidt ons weer naar de sport. Camps schrijft bijna alleen over voetbal en wielrennen. Waarom? Er zijn immers nog zo veel andere interessante sporten. Het zijn allebei echte volkssporten volgens Camps, dat is al belangrijk, en het heeft met taal te maken. ‘Voetbal en wielrennen zijn echte “commentaarsporten”. Denk aan groepjes mensen, meestal mannen, langs de kant, in het café. Uren kunnen ze praten over de opstelling van een team, over een doelpunt, een demarrage, een eindsprint. Voetbal en wielrennen zijn uitgevonden om over te kunnen praten. En dus ook om over te schrijven. Ik kijk graag naar snooker, maar ik zou er nooit over kunnen praten, laat staan schrijven.’
En de sporttaal, bijvoorbeeld het wielerjargon?
‘Dat sporters dat register zelf hanteren, lijkt me terecht, maar ik kan me verschrikkelijk ergeren aan de clichés van de commentatoren, op de Vlaamse televisie, maar vooral ook van iemand als Mart Smeets. Zoals die kan zeggen: “Dat moge duidelijk zijn...”