Isolement
De omstandigheden waarin Zus - zoals ze veertig jaar lang werd genoemd - opgroeide, hadden weinig feestelijks. Haar moeder, een en al frustratie over haar huwelijk, haar positie als domineesvrouw, haar koude huis, haar humorloze echtgenoot en het ellendige pestdorp waar ze haar dagen moest slijten, eigende zich dit kind toe. ‘Als een dikke spinnende moederpoes blies ze iedereen van het nest af.’ Zelfs haar man mocht er niet bij. ‘Heeft hij me ooit op de knie genomen of een bordje pap gevoerd?’ vroeg Schmidt zich later af in Wat ik nog weet (1992).
In dat betrekkelijke isolement werden de verhalen die haar moeder vertelde en de liedjes die ze zong vanzelf een bron van troost en verbeelding. Want ook in het dorp was de dochter van de dominee uit dat grote sombere huis bij de kerk een vreemdeling. Ze was dik en verlegen, praatte deftig, droeg stadse kleren en kon al lezen toen ze naar school ging. ‘De eenzaamheid die ik als kind van een notabel in een klein dorp voelde, ligt waarschijnlijk ten grondslag aan mijn schrijven. (...) Lezen en schrijven waren mijn escape’, zei ze in 1969 in een interview.
Pas als ze tamelijk laat in haar leven, na een reeks mislukte liefdes en een loopbaan in het bibliotheekwezen, op het documentatiecentrum van Het Parool belandt, komen de frustraties en boosheid over haar jeugd naar buiten. Eerst voorzichtig in de vorm van een keteltje dat niet meer op kan houden met fluiten, en dan openlijk recalcitrant, zoals in haar bekende gedicht ‘Ik ben lekker stout’, uit 1954:
Ik wil niet meer, ik wil niet meer!
Ik wil geen handjes geven!
Ik wil niet zeggen elke keer:
Jawel mevrouw, jawel meneer...
nee, nooit meer in m'n leven!
Aangemoedigd en bevestigd door collega's als Simon Carmiggelt, Han G. Hoekstra, Jeanne Roos en Wim Hora Adema, die de samenleving vrij en onverveerd tegemoet treden, gooit ze de heilige huisjes van de jaren vijftig om: de jaren vijftig van de spruitjesgeur, de wekelijkse wasbeurt in de teil en de politici die de vooroorlogse moraal willen herstellen. Ze doet dat bijvoorbeeld in Het schaap Veronica, gedichten die tussen 1950 en 1957 maandelijks in de krant stonden. Bij alle onderhuidse kritiek op de belachelijke burgerlijkheid uit die tijd laten de gedichten toch ook iets zien van de aantrekkelijkheid van het familiegevoel - de knusheid die Annie als kind zo had moeten missen. Ook het veelbeluisterde radiohoorspel In Holland staat mijn huis (algauw beter bekend als De familie Doorsnee) is doordesemd van die huiselijke knusheid.