| |
| |
| |
Reacties
Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 hl Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen:
• | Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). |
• | Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. |
• | Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. |
• | Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur.
Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel. |
| |
Mondegreens [1]: tsunami-lied
M. Brummelkamp - Amsterdam
Wat geweldig leuk, dat artikel van Kees van der Zwan over verkeerd verstane liedteksten (‘mondegreens’) in het aprilnum mer van Onze Taal. Ik heb me hardop rot gelachen. Ik moest ook meteen denken aan mijn zoon Stijn (11), die laatst een stukje van het Nederlandse tsunami-lied ‘Als je iets kan doen’ op een mooie manier interpreteerde. In plaats van ‘(...) dat ik mijn ogen sluit voor onrecht en verdriet’ zong hij: ‘(...) dat ik mijn ogen sluit bij onweer en verdriet’.
Verkeerd verstaan: ‘dat ik mijn ogen sluit bij onweer en verdriet’.
| |
Mondegreens [2]: enkelbladen
Theo Bakker - Nijmegen
In het artikel over verkeerd verstane liedteksten (‘mondegreens’) in het aprilnummer worden drie door lezers aangedragen Nederlandse alternatieven voor mondegreen genoemd: verluistering, verhoring en huldebiet. Ik doe ook graag een duit in het zakje.
Het lied ‘Een meisje van zestien’ van Boudewijn de Groot eindigt met de regel ‘als stormwind speelt met een enkel blad.’ Tekstschrijver Lennaert Nijgh zegt daarover in zijn boek Teksten uitleg. Liedteksten 1964-1990: ‘“Dat ènkelblad is niet zo mooi”, zei Ernst [van Altena - TB]. Maar het stond al op de plaat. De zanger van de Nederlandse popgroep Tröckener Kecks vertelde laatst in een interview dat hij jarenlang had gedacht dat een “enkel-blad” iets was wat aan een voet groeide, familie van het schouderblad zeker.’
Omdat in de liedmelodie (anders dan in de zinsmelodie) de klemtoon op ‘enkel’ valt en niet op ‘blad’, ligt deze ‘verluistering’ van Rick de Leeuw (zoals de Tröckener Kecks-zanger heet) voor de hand. Als dergelijke groten van het Nederlandstalige lied zich met dit misverstand hebben beziggehouden, lijkt enkelblad (meervoud enkelbladen, in navolging van schouderblad - schouderbladen) mij een aardige kandidaat voor het Nederlandse equivalent van mondegreen
| |
Naschrift redactie
Het artikel over mondegreens in het aprilnummer leverde nog eens zo'n honderdvijftig voorbeelden op. Maar natuurlijk is de verzameling op onze website www. onzetaal.nl nog altijd niet compleet. We houden ons aanbevolen voor meer mondegreens; stuur ze naar onzetaal@onzetaal.nl of naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Vermeld a.u.b. titel en eventueel uitvoerende van het lied, de eigenlijke tekst en wat u (of iemand anders) altijd verstond.
| |
Straattaal in koffiereclame
René Appel - Amsterdam
In een kader bij het artikel van Nicoline van der Sijs over etnische variëteiten (Onze Taal april) staat de dialoog afgedrukt van de twee oude dames uit de Douwe Egberts-tv-reclame die in straattaal spreken. De eronder gegeven verklaring van de vreemde woorden is niet overbodig voor de modale Onze Taal-lezer. Maar die verklaring is nogal onvolledig. Zo wordt check uit ‘Dus check ik zit in mijn waggi’ niet vertaald, waardoor de zin voor veel mensen mogelijk moeilijk te interpreteren is. De zin betekent iets als: ‘Moet je nagaan, ik zit in mijn auto.’
In straattaal worden normale Nederlandse woorden ook vaak in een andere - soms zelfs tegenovergestelde - betekenis gebruikt. Zo komt in de afgedrukte tekst het woord moeilijk voor in het zinnetje ‘Hé, doe moeilijk, ik ben je bitch niet.’ Ik heb nog eens goed geluisterd, en vermoedelijk is de tekst: ‘Hé, te moeilijk (...)’ Dat betekent hier ongeveer ‘te gek’, in ouderejongerenjargon. Moeilijk komt vaker voor in straattaal, en betekent dan meestal iets als ‘heel goed’ of ‘fantastisch’. Ik beschik over een tekstfragment van een Marokkaanse jongen die vertelt dat er in de ‘shoppa’ (‘coffeeshop’) twee ‘chicks’ binnenkwamen, en een van hen was volgens hem ‘moeilijk, moeilijk, moeilijk’. Jongeren van pakweg twintig jaar geleden zouden hebben gezegd dat ze een enorme stoot was of een lekker stuk.
‘Gruwelijk’, waarmee een van de twee dames het dialoogje afsluit, staat hier ook voor ‘fantastisch’ of ‘geweldig’ (of zoals mijn zoon zei: ‘vet goed’), want ze bedoelde natuurlijk dat de mevrouw die was aangehouden die agent goed gedist had.
| |
Interpunctie op de basisschool
Felix van de Laar-Antwerpen
Leerlingen uit groep 8 hebben moeite met interpunctie, zet Jannemieke van de Gein uiteen in het februari/maartnummer van Onze Taal. Dat blijkt volgens haar onder meer uit dit voorbeeld:
Bob en Barbara waren op een mooie winterdag aan het schaatsen. Toen ze op eens een luid geblaf hoorden. Bob zei: daar is het we gaan er snel naar toe.
Er zou hier een punt te veel staan, tussen ‘schaatsen’ en ‘Toen’, maar is dat werkelijk zo? De dramatische kracht van het verhaal zou sterk afnemen als je die punt zou weghalen. De punt kan wel degelijk worden voorgelezen, en de volgende zin kan in een vertelling goed met toen beginnen en de bijbehorende woordvolgorde hebben. Dat er in de laatste zin geen punt of hoofdletter voorkomt, kan men opvatten als een krachtige uitdrukking van wat er staat, letterlijk: ‘snel gaan’.
Het al dan niet zetten van een punt door deze jonge auteur is dus in ieder geval niet zo willekeurig als de kwalifi- | |
| |
catie ‘er een potje van maken’ van Jannemieke van de Gein suggereert.
| |
Oorwurm is geen wurm
Aad Westerman - Alphen aan de Rijn
Harry van Sloun noemt in zijn bijdrage ‘De oorwurm is geen wurm’ (Onze Taal april) zestien voorbeelden van dieren die ‘zichzelf niet zijn’, zoals de ‘veenmol’, die eigenlijk een krekel is, en het ‘vliegend hert’, dat een kever is. In de grote Van Dale staan echter nog veel meer van dit soort ‘verkeerde’ namen. Ik vond er ruim 250. Hieronder een kleine greep uit deze verzameling.
aardwolf - hamster |
agaattijger - paard |
beekdonderpad - vis |
bijenwolf - kever |
bloedbot - worm |
boorworm - mossel |
buishaantje - kever |
eikpoes - eekhoorn |
everdas - hagedis |
heiaal - hagedis/slang |
hemelgeit - watersnip |
hoornhert - varken |
ijsbeer - (ook:) staartmees |
kameelgeit - lama |
landwolf - rat |
meerkat - aap |
steenbok - (ook:) vis |
steenmeeuw - vis |
wandbeer - luis |
zeehaas - slak |
zeehond - (ook:) haai |
zeekoekoek - vis |
De staartmees wordt ook wel ‘ijsbeer’ genoemd.
Foto: Raymond De Smet
| |
Oorwurm is wel een wurm
Marlies Philippa - etymologe, Universiteit van Amsterdam
In het aprilnummer van Onze Taal schrijft Harry van Sloun in het artikel ‘De oorwurm is geen wurm’ over ‘onjuiste’ dierennamen, zoals grasuil (een vlinder), woudaapje (een watervogel) en zilvervisje (een insect). Maar doorgaans zijn die namen goed te verklaren. De oorwurm, hazelworm en glimworm zijn nu geen wurm of worm meer, maar in de Oudheid waren ze dat wel, omdat de definitie van ‘worm’ toen veel ruimer was dan nu - ook slangen, draken en insecten behoorden tot de wormen.
In de volksgeneeskunst speelde de worm een belangrijke rol bij het denken over ziekte. Er zouden demonen in huizen die knagende en borende pijnen veroorzaakten, en die gedachte werd ondersteund door het feit dat er bij een aantal klachten van de ingewanden inderdaad sprake is van de aanwezigheid van wormen. Hierdoor ontstond er een beeld van wormen als ziekteverwekkers. Het gevolg was dat men een aantal ziektes naar de worm ging noemen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de huidaandoeningen dauwworm, haarworm en ringworm. De vingerontsteking fijt heette ook wel vingerworm, en aan diverse oorontstekingen en oorgezwellen gaf men de naam oorworm.
Ziektes kon men ook met wormen bestrijden, bijvoorbeeld door deze in amuletten te dragen of door er een medicijn van te maken. Die ‘geneeswormen’ waren vooral gedroogde en daarna gemalen insecten. Tegen oorziektes gebruikte men dus ‘oorworm’: ‘Vermis auricularis’. Met die term werden diverse insecten aangeduid, waaronder ook de ‘Forficula auricularia’ (de ons bekende oorwurm). Dit gebruik kwam vooral voor in het Romeinse Rijk, zeg maar Zuid-Europa.
Ten tijde van de volksverhuizingen (400-800 n.Chr.) verspreidde de ‘wormenleer’ zich naar het noorden en gingen noordelijker volken die dit gebruik niet kenden, de naam oorworm voor dit beestje herinterpreteren. En zo ontstond tussen de vijfde en de achtste eeuw het volksgeloof dat de Forficula auricularia (met zijn enge tangen aan de achterkant) in oren kroop, het trommelvlies doorknaagde en tot in de hersenen kon doorstoten - een misvatting die nog steeds niet helemaal verdwenen is.
| |
Schobberdebonk [1]: Amsterdams
A.F. Coenen - Alkmaar
Hans Heestermans schrijft in het aprilnummer van Onze Taal over het woord schobberdebonk, dat vooral geassocieerd wordt met ‘klaplopen’ en ‘er haveloos uitzien’. Behalve in de zuidelijke dialecten komt het alleen in het Leids voor, meldt Heestermans. Maar de schobberdebonk komt mij als Amsterdammer erg bekend voor. Bij ons thuis gebruiken wij het woord om aan te geven dat iemand er erg onverzorgd uitziet. Ook mijn ouders, inmiddels 88 en 86 jaar oud, bezigen de term. Onze familie woont al generaties lang in Amsterdam (ik ben de eerste dissident) en wij hebben nooit contact gehad met welke schobberdebonk uit Leiden dan ook.
| |
Schobberdebonk [2]: noordelijke provincies
Henk Bloemhoff - streektaalfunctionaris voor het Stellingwerfs
Met plezier las ik de bijdrage van Hans Heestermans over het woord schobberdebonk, dat alleen in het zuiden en in Leiden zou voorkomen. Maar ik ken het ook uit het Steilingwerfs. Op schobberdebonk lopen betekent ‘klaplopen’. Zo heb ik het ook opgenomen in het Stellingwarfs woordeboek. Inspectie van het Woordenboek der Friese taal, het Nieuw Groninger woordenboek van Ter Laan en het Woordenboek van de Drentse dialecten leerde dat het ook in het Fries, Drents en Gronings bekend is. Ik vond het zelfs in het Woordenboek van het Schiermonnikoogs, recentelijk uitgegeven door de Fryske Akademy. Kortom, het hele noorden kent het. Misschien hebben de streektalen tussen Leiden en Friesland schobberdebonk vanouds toch ook gekend, en gaat het niet om een ontlening uit zuidelijke streken?
| |
Naschrift Hans Heestermans
De briefschrijvers hebben helemaal gelijk: voor schobberdebonk lopen komt niet alleen in Leiden voor, maar ook in Amsterdam, Stellingwerf, Groningen, Friesland, Schiermonnikoog, Utrecht, Harmelen en in West-Friesland. Ikzelf ken het ook nog uit mijn vroegere woonplaats Bergen op Zoom, maar het Bergs sluit vaak naadloos aan bij het Vlaams. Mijn conclusie dat het Leids het uit het Vlaams heeft, was voorbarig. Ze berustte op het feit dat het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) uitdrukkelijk vermeldt dat de verbinding alleen maar in Leiden voorkomt en ik voor schobberdebonk lopen verder alleen uit Vlaanderen en een deel van
| |
| |
Noord-Brabant kende. Het lijkt erop dat we te maken hebben met een verouderd, algemeen Nederlands woord dat in vele dialecten nog is blijven voortleven.
Overigens blijkt hieruit hoe belangrijk het is voor een wetenschappelijk woordenboek als het WNT om over zo veel mogelijk dialectgegevens te beschikken.
| |
Doofstom [1]: soms accurate term
Monique Janssens - Utrecht
Anke-Bonny Hijlkema van Dovenschap legt in het aprilnummer van Onze Taal uit dat stom in doofstom beter achterwege gelaten kan worden. Het heeft associaties met dom, maar ook de juiste betekenis (‘niet kunnende spreken’) is hier vaak niet op z'n plaats: de meeste doven beschikken wel over spraakvermogen.
Ik kan het me voorstellen dat het voor doven onaangenaam is om het woord doofstom verkeerd gebruikt te zien. Dat ligt echter niet aan het woord, maar aan de gebruikers. Dit woord verbannen, zoals Hijlkema voorstelt, helpt niet. Mensen die een woord onzorgvuldig gebruiken, zullen er altijd zijn.
Hijlkema schrijft dat er nauwelijks nog doofgeborenen zijn die niet kunnen spreken, doordat ze tegenwoordig uitstekend begeleid worden. Dat is een schitterende ontwikkeling. Het gevolg zal zijn dat we de term doofstom vrijwel niet meer nodig zullen hebben. Er zullen enkel nog ‘doven’ zijn, waarmee het probleem mooi opgelost is.
Echter, wanneer ik als tekstschrijver de situatie moet beschrijven van een doofgeborene in het West-Afrikaanse Guinee die door armoede en isolatie geen hulp heeft ontvangen, of van eer speelfilmpersonage uit het verleden dat eveneens nooit heeft leren spreken, wil ik graag gebruik kunnen maken van de compacte, voor iedereen begrijpelijke term doofstom.
| |
Doofstom [2]: eufemismen
M. Houtzager - Waalwijk
Met het artikel ‘Weg met doofstom’ van Anke-Bonny Hijlkema (Onze Taal april) ben ik het helemaal eens. Ik stoor me ook altijd aan het gebruik van die term. En dat geldt ook voor de benaming voor slechthorenden. Vroeger sprak men van ‘gehoorgestoorden’, daarna werd het ‘slechthorenden’, maar tegenwoordig heeft men het liever over ‘mensen met hoorproblemen’. Het is wel een verbetering, maar ik vind het toch een mondvol.
Men vindt tegenwoordig altijd weer een ander woord om iets mooier of aantrekkelijker uit te drukken. Laatst waren we in een meubelzaak en vroegen naar een seniorenbed, maar de winkeljuffrouw verbeterde ons en vertelde dat zij liever sprak van een ‘comfortbed’.
| |
Namen van reclamebureaus
Albert Ticheler - Helmond
Met genoegen heb ik in het aprilnummer de column van Jan Kuitenbrouwer gelezen over de merkwaardige namen van reclamebureaus. Ik heb me hierover als klant ook jarenlang verbaasd.
Zo was er een reclamebureau in Den Bosch dat ‘Jansen en partners’ heette. Bij navraag bleken er geen partners te zijn, maar de eigenaar dacht dat deze toevoeging meer indruk zou maken op mogelijke opdrachtgevers.
| |
‘Hoe is dat kunnen gebeuren?’
Frans Debrabandere - voorzitter Vereniging Algemeen Nederlands, Brugge
In het aprilnummer van Onze Taal behandelt Joop van der Horst het verschijnsel dat Vlamingen zeggen: ‘Hoe is dat kunnen gebeuren?’, terwijl Nederlanders de voorkeur geven aan: ‘Hoe heeft dat kunnen gebeuren?’ De laatste vorm is - zoals Van der Horst al schreef - de oorspronkelijke. Het is ook de grammaticaal correcte, want het hulpwerkwoord kunnen wordt vervoegd met hebben. Het is: ‘Hij heeft kunnen werken’, maar ook: ‘Hij heeft kunnen komen’, ook al wordt komen met zijn vervoegd. In Vlaanderen hebben met zijn vervoegde werkwoorden als komen in deze constructies kennelijk een grote invloed, want daar zegt men ook wel: ‘Hij is kunnen komen.’ Ook de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) situeert de vervoeging met zijn vooral in Vlaanderen: ‘in Nederland kiest men veeleer voor hebben, in België - zij het in minder sterke mate - voor zijn’.
Maar is het wel zo Vlaams? Het verschijnsel werd in 1963 al besproken door Paardekooper, Moeyaert en Peperstraete in de Beknopte ABN-spraakkunst. Op grond hiervan vraag ik me af of de constructie met zijn wel zo Vlaams is als Van der Horst en de ANS veronderstellen. Van Paardekooper, de enige Nederlandse auteur in het gezelschap, verwachten we toch niet dat hij een Vlaams taalmodel dat van het Noord-Nederlandse afwijkt, correct ABN noemt.
Van der Horst schrijft verder: ‘In andere gevallen gebruikt de Vlaming juist hebben, waar de Nederlander zijn kiest’. Dus terwijl een Nederlander zegt: ‘Dat is hij zich blijven herinneren’ en ‘Dat ben ik in Gent gaan kopen’, zou een Vlaming zeggen: ‘Dat heeft hij zich blijven herinneren’ en ‘Dat heb ik in Gent gaan kopen.’
Van der Horst meent dat het ‘om hetzelfde verschijnsel’ gaat, en dat in bijvoorbeeld ‘Hij heeft gaan kopen’ het werkwoord kopen (een hebben-werkwoord, want het is ‘Hij heeft gekocht’) de doorslag geeft. Daar ben ik het niet mee eens. Deze foute zinnen - want fout zijn ze - hoor je inderdaad bij Vlamingen die de standaardtaal niet beheersen en anders ook zeggen: ‘Hij heeft gebleven’, ‘Hij heeft gegaan’, ‘Hij heeft gekomen’ (al komt dat laatste minder voor). De foute zin ‘Dat heb ik in Gent gaan kopen’ is te verklaren door het gewestelijke en foute ‘Hij heeft gegaan.’ Ook in de ‘Vlaamse’ variant wordt de keuze tussen hebben en zijn hier dus bepaald door het hulpwerkwoord.
|
|