| |
| |
| |
[Nummer 6]
| |
| |
| |
De kartelrand van het Vlaams
Een wandeling langs de Belgische taalgrens
Riemer Reinsma
Dwars door België loopt een grens: de taalgrens. Ten noorden ervan wordt er Nederlands gesproken, ten zuiden Frans. Hoe werkt dat in de praktijk? Hoe is het om aan de taalgrens te wonen? Riemer Reinsma wandelde de hele grens af in oostelijke richting, en doet hier verslag van de etappe van Bellegem (West-Vlaanderen) naar Kluisbergen (Oost-Vlaanderen).
De heuvels ten oosten van het West-Vlaamse Bellegem lijken in de zon op brandinggolven die komen aanrollen. ‘Rolling hills’ noemen de Engelsen dat. Voor iemand die hier van een kilometer hoogte op neerkijkt, moeten de heuvels op bevroren golven lijken, waar ik als een vreemdsoortig insectje overheen schuif. De industrie van West-Vlaanderen en Henegouwen ligt nu helemaal achter me, het land is bijna leeg; af en toe een boerderij of een gehuchtje.
Ik wandel in oostelijke richting de Belgische taalgrens af, de scheiding tussen Vlaams (Nederlandstalig) en Waals (Franstalig) België, die in 1963 wettelijk is vastgelegd en die uniek is in de wereld. 58 kilometer liggen er op dit moment achter me, en ik heb er nog 295 te gaan. Het eerstvolgende dorpje waar de grens me brengt, is Spiere-Helkijn, een Vlaamse faciliteitengemeente van tweeduizend inwoners met een Franstalige minderheid (zie ook het kader op de bladzijde hiernaast). De vreemdeling blijft hier niet lang onopgemerkt: gordijnen gaan meteen op een kier en dan snel weer dicht.
Hoe Vlaams de gemeente officieel ook mag zijn, bijna alle neringdoenden maken reclame in het Frans. De plaatselijke broodjeszaak manifesteert zich voor het grootste deel in twee talen, maar de menukaarten zijn alleen in het Frans. Vreemd allemaal, maar het klopt wel met het geroezemoes van de clientèle dat ik opvang: dat is voor driekwart Frans. Ook het bedienend personeel gebruikt die taal in het onderlinge verkeer. Op een tafel zie ik de krant Het Laatste Nieuws liggen, broederlijk naast het periodiek Nord Éclair (‘noordbliksem’). Op de radio weerklinkt de sensuele kreunstem van Barry White. Aan de muur een Nederlandse tekst waarmee de broodjeszaak personeel werft, met de opmerking: ‘Als u meerdere talen spreekt is dat nuttig, maar niet essentieel.’ Ik maak hieruit op dat de eigenaar naarstig naar Nederlandstalig personeel zoekt, maar moeite heeft dat te vinden. Frans hoeven ze niet eens te kennen, zo hoog is de nood.
| |
Tegenpartijtje
Niet alle Franstaligen in Spiere-Helkijn staan er florissant voor. In 2000 ontstond hier zowaar een Waals vluchtelingenprobleem. ‘Berooide inwoners van Doornik en Moeskroen (Henegouwen) trekken massaal naar de faciliteitengemeente om Waalse deurwaarders te ontvluchten’, rapporteerde De Morgen. ‘Ze huren krotwoningen en schrijven zich in bij het Vlaamse OCMW [Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, zoiets als de sociale dienst in Nederland - RR]. Ze leven op aangestampte aarde. Hun toilet bestaat uit een gat in een plank.’ Inmiddels lijkt het hele probleem grotendeels verdampt te zijn. Gemeentesecretaris Wout Lefebvre vindt trouwens dat de pers de zaak sterk overdreven heeft. ‘Wat u hebt gelezen, is eerder het gevolg van journalistiek werk. Wel is het zo dat het gemeentebestuur het woningenbestand in het algemeen wenst te verbeteren.’
De taalgrens verdeelt België in een Nederlandstalig en een Franstalig gebied.
Foto: Toerisme Vlaanderen & Brussel
De twee taalgemeenschappen leven hier in volmaakte vrede, lijkt het. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de naam van de politieke partij die hier de boventoon voert: ASTE, wat staat voor ‘Allen Samen - Tous Ensemble’. Die partij domineert de politiek zelfs zozeer dat er in 2000 sprake van is geweest om hier maar géén verkiezingen te houden. De oppositie had zich bij de meerderheid gevoegd, en alles zat heel knus in één partij - vandaar dus ook de naam. Het is dat
| |
| |
iemand het tóch nog op het laatste moment nodig vond een tegenpartijtje op te richten, anders waren er hier inderdaad geen verkiezingen geweest.
De taalgrens verdeelt België loopt van de gemeente Komen-Waasten in het westen tot de gemeente Voeren in het oosten.
Illustratie: Provincie Limburg
| |
Spiegelbeeld
In het zusterdorp Helkijn steek ik de Schelde over. Ik ben nu in de Franstalige provincie Henegouwen. Eindelijk weer eens een móóie wandeling, langs een jaagpad waar de auto's uitgebannen zijn. Een enkele fietser zoeft langs, verder stilte. Bij Escanaffles wordt het landschap opeens veel minder landelijk. De rivier wordt nu geflankeerd door veel industrie, vooral aan de Vlaamse kant.
Op een bankje aan het jaagpad, ergens tussen de dorpjes Waterhoek en Outrijve, bestudeer ik op een kaart het verloop van de taal- en provinciegrens. Grappig: oorspronkelijk viel de taalgrens samen met de rivier. Dat veranderde aan het eind van de negentiende eeuw, toen de rivier keurig rechtgetrokken werd. Maar de taalgrens werd niet méé rechtgetrokken en bleef waar hij was, net als de provinciegrens. En zo slingert de taalgrens zich nu om de kaarsrecht voortstromende Schelde als een slang om een boomstam.
De Schelde maakt een ruime bocht naar rechts, en dan opent zich het uitzicht op de elektrische centrale van Kluisbergen. Daarachter weer een hele rij fabrieken en bedrijven die zich aan de rivier genesteld hebben. En daar weer achter ligt Kluisbergen zelf, aan de voet van de Kluisberg. De taalgrens is hier landschappelijk gezien op zijn mooist: hij verdeelt de langgerekte, fraai beboste heuvel (141 meter hoog) in tweeën en loopt precies over de top. Aan de Franstalige kant ligt het taalkundige spiegelbeeld van het dorp Kluisbergen, het plaatsje Mont-de-l'Enclus. Maar de namen van de horecabedrijven trekken zich van de taalgrens niets aan. Aan Vlaamse kant heten ze bijvoorbeeld l'Orangerie en La Sablière, aan de Waalse kant hebben ze juist namen als Kluizeke en Gasthof Palace. Waarschijnlijk dateren die laatste uit de tijd vóór 1963, toen de Kluisberg nog in zijn geheel Vlaams was.
| |
Wat is een faciliteitengemeente?
Sommige gemeenten aan de taalgrens en rondom Groot-Brussel (dus rondom de negentien Brusselse gemeenten) hebben een ‘gemengde’ bevolking, dat wil zeggen: een grote Nederlands- dan wel Franstalige minderheid. Zo'n minderheid kreeg bepaalde wettelijke rechten, ‘faciliteiten’, wanneer ze in 1952 minstens 30 procent van de bevolking omvatte. Ze heeft in dat geval recht op vertalingen van de gemeentedocumenten, kan haar eigen taal gebruiken in de rechtbank, en kinderen uit die minderheidsgroep hebben recht op onderwijs in de eigen taal.
Of de faciliteiten eeuwig van kracht blijven, heeft de wetgever destijds maar in het midden gelaten; de materie was al lastig genoeg. De Walen willen eraan vasthouden, de Vlamingen willen ze afschaffen. In 1997 stuurde de Vlaamse deelstaatminister Peeters een inmiddels veelbesproken ‘omzendbrief’ naar de Vlaamse faciliteitengemeenten, waarin hij erop aandrong dat zij de faciliteiten zouden laten ‘uitdoven’. Maar de Walen willen juist een ‘betonnering’ van de faciliteiten.
Faciliteitengemeenten hebben dus een ander taalregime dan Groot-Brussel. In Groot-Brussel staan het Nederlands en het Frans officieel op volstrekt gelijke voet, maar in de faciliteitengemeenten speelt één taal de eerste viool. De negentien Brusselse gemeenten moeten ook niet verward worden met de zes Vlaamse randgemeenten rondom Groot-Brussel die faciliteiten bieden aan Franstaligen. Deze gemeenten vallen onder het Vlaamse Gewest.
En hoe zit het met de rel die de Belgische regering half mei bijna de kop kostte? Dat is een nogal gecompliceerde kwestie. België heeft één kiesdistrict dat zowel de Vlaamse regio Halle-Vilvoorde omvat als het tweetalige gebied Brussel, dat daar middenin ligt. Franstalige politieke partijen willen deze toestand behouden, omdat Franstaligen die uitwijken naar de Vlaamse Rand rond Brussel, in Brussel-Halle-Vilvoorde op Franstalige politici in Brussel kunnen stemmen. De Vlaamse politieke partijen willen de kieskring splitsen (in Brussel en Halle-Vilvoorde) omdat ze vrezen dat de verfransing van de Vlaamse Rand door deze vermenging versterkt wordt. Er is na een politieke crisis in de federale en daarna de Vlaamse regering geen oplossing voor gevonden.
| |
Exotisch volk
In hotel Au Relais, aan de Vlaamse kant, ben ik de enige gast, en dat komt prachtig uit: ik wil alles weten over de taaltoestanden hier, en zo te zien heeft de herbergierster alle tijd. Bovendien houdt ze wel van een praatje. Welke taal zij spreekt als ze in Wallonië is? In principe Frans, zoals zij in Vlaanderen in principe
| |
| |
Nederlands spreekt. Wordt zij in Vlaanderen in het Frans aangesproken, dan heeft ze daar in beginsel geen probleem mee. Wel zal ze misschien vragen ‘Verstaat u een beetje Nederlands?’, bijvoorbeeld als ze ergens extra uitleg over moet geven. Zelf is ze van huis uit eentalig, en haar Frans is niet geweldig, maar: ‘Ik red het.’ Het dagelijkse nieuws volgt ze altijd op de Vlaamse commerciële zender VTM. Kranten leest ze niet.
Illustratie: Matthijs Sluiter
De ‘hôtelière’ meldt dat ze verscheidene Waalse gasten heeft gehad die Nederlands proberen te leren. Dat is tegenwoordig geen uitzondering meer. Of zij in een Waals ziekenhuis behandeld zou willen worden? Geen probleem, ‘want de dokters spreken veel Nederlands. Kijk trouwens maar naar de zaak-Dutroux: die psychiaters spraken allemaal Nederlands.’
In Wallonië heeft zij geen persoonlijke vrienden. Wel zakelijke contacten, en daar kan zij prima mee overweg. Zij waardeert het in de Walen dat ze makkelijk contact maken. Haar boodschappen doet zij in een kleine Waalse winkel waar ze van alles hebben, ‘typisch Wallonië’. Heel lieve mensen, in die winkel. ‘Walen zijn veel rustiger dan Vlamingen, en ze zijn met veel minder tevreden.’ Het lijkt wel een beetje of zij het over een exotisch volk uit Afrika heeft: schattige mensen, maar lang niet zo efficiënt en succesvol als wij.
| |
Nachtmerrie
De taalgrens zelf, zegt zij, is geen beletsel. Het zijn de politici die een barrière scheppen. Neem bijvoorbeeld het zwembad, hier vlakbij op de Kluisberg. Normaal krijgt het zwembad zijn water uit Vlaanderen, maar toen Vlaamse en Waalse bewoners uit de streek in de zomer van 2002 een bijzonder evenement organiseerden, was er extra water uit Wallonië nodig. Er werd toelating gevraagd om ‘Waals’ water te gebruiken, maar dat werd afgewezen. De Waalse overheid hield de kraan potdicht.
Een ander berucht plaatselijk probleem, zo kom ik via internet aan de weet, is het bospaadje dat zich in niets onderscheidt van enig ander bospad, maar... precies op de taal-, gemeente- en provinciegrens ligt. Een nachtmerrie voor de bureaucratie, want wie is er verantwoordelijk voor? Als het pad ondergesneeuwd is, pleegt de reinigingsdienst van Kluisbergen naar die van Mont-de-l'Enclus te wijzen, en omgekeerd. Ook worden de afvalbakken hier op de top maar zelden geleegd. En hoewel er op topdagen meer dan vijfduizend toeristen naar de Kluisberg en het Kluisbos komen, houdt de politie daar op de heuveltop nauwelijks toezicht. Want, zo vertelde een functionaris van de Dienst Toerisme van Kluisbergen in 2003 aan een krant, ‘een Vlaamse agent is niet bevoegd op Waals grondgebied en omgekeerd (...). Dan krijg je hilarische taferelen waarbij de Vlaamse agent een bezoeker die iets mispeuterd heeft, moet laten gaan omdat hij twee stappen over de grens heeft gezet en er niet meteen een Waalse agent bij is om het werk over te nemen. Dat hebben we hier vaak gezien.’
Anderzijds leidt het gebrek aan samenwerking tot geldverspilling, doordat er dubbel werk wordt gedaan. Zo is er aan de Vlaamse én aan de Franse kant van de Kluisberg een toeristenbureau. ‘Als we zouden samenwerken, zou iedereen gelukkig zijn’, aldus de hoteleigenares.
Niet alleen in Kluisbergen, maar ook in Mont-de-l'Enclus zijn er veel mensen die zich doodergeren aan de absurde situatie. Intussen heeft het probleem waarschijnlijk zijn langste tijd gehad. In 2003 zijn de twee Kluisbergse gemeentebesturen met elkaar gaan praten over samenwerking, en ze wisten een subsidie te krijgen van het Prins Filipfonds, dat in 1998 is opgericht om de samenwerking tussen de taalgemeenschappen in heel België te bevorderen. En zo komt het dan misschien toch ooit nog goed met de taalstrijd in deze twee lieflijke dorpen.
Deze tekst bevat enkele fragmenten uit Riemer Reinsma's boek Wandelen langs de taalgrens, dat deze maand verschijnt bij uitgeverij Contact in Amsterdam.
| |
Hoe is de taalgrens ontstaan?
Over de manier waarop de taalgrens is ontstaan, is veel discussie geweest, maar op een aantal belangrijke punten zijn de onderzoekers het tegenwoordig met elkaar eens. Het moet ongeveer zo gegaan zijn: vanaf kort voor het begin van de jaartelling vormde de Rijn de noordgrens van het Romeinse Rijk. Maar dat betekende niet dat het héle gebied ten zuiden van de Rijn prompt op het Latijn overging. Zo behielden ruwweg de huidige provincies Noord-Brabant en Limburg, en de Kempen (ten noorden en oosten van het huidige Antwerpen) hun Germaanse taal (een voorloper van het Nederlands).
In de vijfde en zesde eeuw na Christus vielen grote groepen Germanen (Franken, die in het noorden en noordwesten van Duitsland leefden) het Romeinse Rijk binnen. Ze drongen ver naar het zuiden door, zelfs tot voorbij de Franse rivier de Loire, maar ze slaagden er niet in om blijvend hun taal aan de veroverde gebieden op te leggen. Doordat de Franken in het Noord-Franse gebied een kleine minderheid vormden en in vergelijking met de Romeinen een tamelijk primitieve cultuur hadden, was een Romaanse ‘herovering’ onvermijdelijk. De Franken werden voor een groot deel geromaniseerd, en gingen over op een taal die het midden moet hebben gehouden tussen het Latijn en een vroege vorm van Frans. En zo schoof de taalgrens als een terugspringend elastiekje naar het noorden terug - een proces dat tot de negende eeuw heeft geduurd. Die grens, waaruit de huidige taalgrens is voortgekomen, bleef ruwweg 100 tot 150 kilometer ten zuiden en westen van de Rijn steken. In het gebied ten noorden en ten oosten van deze lijn bleef het Germaans de heersende taal (die later zou uitvloeien in het Nederlands, het Duits, het Zweeds, etc.), in het zuidwesten was dat het Romaans (later: Frans, Spaans, Italiaans, etc.).
|
|