| |
| |
| |
Wereldnederlands
Etnische variëteiten van het Nederlands
Nicoline van der Sijs
Voor veel mensen is de ‘verengelsing’ de meest in het oog springende ontwikkeling die het Nederlands momenteel doormaakt. Maar wie zijn oor te luisteren legt bij de jeugd, ontdekt heel andere invloeden, namelijk van de zogenoemde etnische variëteiten van het Nederlands. Wat hebben die variëteiten met elkaar gemeen? En wat zal er uiteindelijk van in onze taal terechtkomen?
Wie in de bus of in de tram luistert naar een groepje jongeren kan zinnen horen als ‘Er was een fesa in Royal’, ‘Die kil van gisteren’, ‘Hun zijn flex’ of ‘Ik heb geen zin daarin, we llah!’ De meeste volwassenen kennen de gebruikte woorden niet: fesa betekent ‘feest’, kil is ‘jongen’, flex is ‘prima, geweldig’ en we llah! is ‘echt’, letterlijk ‘ik zweer het’. Wat is dit voor een taal? Het is een mengtaal, straattaal geheten, waarin een aantal jonge etnische variëteiten van het Nederlands te ontdekken zijn, vooral Surinaams-, Turks- en Marokkaans-Nederlands.
Etnische variëteiten kunnen ontstaan wanneer een groep mensen met een andere moeder- of thuistaal Nederlands spreekt; hun Nederlands wijkt door het contact met die moedertaal af van het Standaardnederlands of het ABN. Die etnische variëteiten zijn niet een verschijnsel van vandaag of gisteren. Al veel langer bestaan het Afrikaans, het Curaçaos-Nederlands, het Jiddisch-Nederlands, het Surinaams-Nederlands en natuurlijk het Indisch-Nederlands. Dat laatste werd bekend door bijvoorbeeld Wieteke van Dort, die als Tante Lien dingen zei en zong als ‘Ach kassian. Het is voorbij’ en ‘tempo doeloe in dat verre, verre land’.
| |
Overeenkomsten en verschillen
Al deze etnische variëteiten worden behandeld in een deze maand te verschijnen boek: Wereldnederlands. Jonge en oude variëteiten van het Nederlands, geschreven door een keur van bekende deskundigen. Doordat al die variëteiten bij elkaar staan, is het mogelijk na te gaan wat de overeenkomsten en verschillen zijn. Kunnen er ‘algemeen etnische kenmerken’ worden onderscheiden? Bestaan er kenmerken die altijd binnen Nederlandse etnische variëteiten optreden, onafhankelijk van de moedertaal van de spreker?
Natuurlijk moet bij het beantwoorden van deze vragen worden bedacht dat een variëteit van het Nederlands geen eenheid vormt. Afhankelijk van de generatie en van de groep waarbinnen men zich bevindt, of de persoon met wie men spreekt, worden er verschillende varianten, registers en niveaus gebruikt. Maar dat is op zichzelf niet heel bijzonder: dat geldt ook voor bijvoorbeeld de dialecten. Dialectsprekers passen hun dialectgebruik aan de omstandigheden aan; ze spreken ‘zuiver’ dialect met dorps- of stadsgenoten, regionale taal met personen uit de omgeving, en Standaardnederlands met mensen die geen dialect kennen. Hetzelfde doen sprekers van een etnische variëteit.
| |
Woordenschat en uitspraak
Bijzonderheden die te maken hebben met de woordenschat zijn meestal alleen typerend voor één bepaalde variëteit. Neem nu de leenwoorden: ze komen in alle variëteiten voor, maar ze zijn niet afkomstig uit dezelfde taal. Het Curaçaos-Nederlands bedient zich van Papiamentse woorden, zoals plaka ‘geld’ en knoek of koenoekoe ‘platteland’. Het Indisch-Nederlands is gelardeerd met Maleise of Javaanse woorden, die geregeld in het Standaardnederlands zijn overgenomen, denk aan adoe, branie, gladakker, kampong, soesa en dergelijke. Het Surinaams-Nederlands gebruikt woorden uit het Sranan, Hindi en andere in Suriname gesproken talen, denk aan de voedingsmiddelen bara, roti en tajer. In het Jiddisch-Nederlands wemelt het van de Jiddische woorden, waarvan vele inmiddels algemeen bekend zijn in het Nederlands, zoals bajes, falderappes, gabber, gotspe, gozer, habbekrats, jatten, jofel, smeris, smoes, stennis en tof. Het Turks- en Marokkaans-Nederlands ten slotte bevatten Turkse en Arabische woorden (soms ook Berberse woorden), bijvoorbeeld voor islamitische begrippen zoals halal, inÅ¡allah (‘als Allah het wil’) of het al eerder genoemde we llah (‘ik zweer het’).
Ook de bijzondere uitspraakkenmerken van de variëteiten hangen vooral nauw samen met de moedertaal van de spreker. Weliswaar bestaan er geregeld overeenkomsten in variëteiten, maar die gaan deels terug op toevallige overeenkomsten in de verschillende moedertalen. Zo vallen in het Curaçaos-, Indisch-, Surinaams-, Turks- en Marokkaans-Nederlands korte
| |
| |
en lange klinkers, zoals in man en maan, veelal samen, omdat het verschil in klinkerlengte (eigenlijk in klinkerkwaliteit) in het Papiaments, Indonesisch, Sranan, Turks en Arabisch niet bestaat. In al deze talen wordt bovendien de w met beide lippen uitgesproken, en dat wordt overgenomen wanneer men Nederlands spreekt.
| |
Grammaticale kenmerken
Wie op zoek is naar gemeenschappelijke kenmerken van de verschillende etnische variëteiten, vindt dus niet veel als het gaat om woordenschat en uitspraak. Interessanter zijn de bijzonderheden op het gebied van de grammatica: die gelden namelijk niet zelden voor meerdere variëteiten, en zijn vaak niet terug te voeren tot de moeder- of thuistalen. Zo is er de algemene neiging om lidwoorden weg te laten en, als men ze wél gebruikt, geen verschil te maken tussen de- en het-woorden, en dus slechts één woordgeslacht te onderscheiden. Als bepaald lidwoord gebruikt men het lidwoord de (‘de hondje’); dit wordt dikwijls met nadruk uitgesproken als die (‘die hondje’). Het Afrikaans kent zelfs uitsluitend die als bepaald lidwoord. Als gevolg van het gebruik van één lidwoord verdwijnt ook het verschil tussen dat en die, en zegt men ‘die meisje’ en ‘een/de bed die daar staat’. Omdat er maar één woordgeslacht bestaat, verdwijnt eveneens de verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord, dus het verschil tussen een groot boek en een grote tafel is opgeheven. In etnische variëteiten eindigt in principe ieder bijvoeglijk naamwoord op -e, dus: een/de mooie boek. Enkele voorbeelden:
- | Curaçaos-Nederlands: ‘Ik zag de aardige meisje gisteren’; ‘Een bed die met een goedkope sprei werd opgemaakt’; ‘Hij opende deze raam.’ |
- | Indisch-Nederlands: ‘de varken’, ‘de kantor’. |
- | Surinaams-Nederlands: ‘Hij had de juiste merk aan maar toch gingen ze hem dissen’; ‘Zie je een zwarte meisje achter die auto?’ |
- | Marokkaans-Nederlands: ‘Aan de uitgaansleven in Utrecht’; ‘Dan is eh zitten we in de laatste jaar’; ‘Nou kijk, zoals in Utrecht eh gezellige sfeertje ja.’ |
De gebruikte werkwoordsvormen wijken af van die in het Standaardnederlands. Geregeld wordt de werkwoordsvorm op -en gebruikt in plaats van een verbogen vorm op -t: ‘Wat hij zoeken?’ Of zoeken in deze zin de onbepaalde wijs is of de meervoudsvorm (‘Wij/jullie/zij zoeken’) die is ‘overgebracht’ naar het enkelvoud, is onduidelijk. Dikwijls wordt het koppelwerkwoord weggelaten: ‘Die jongen pienter’ of ‘Kikker weg.’ De uitgang -t wordt weggelaten, of juist geplaatst waar dat niet hoort in het Standaardnederlands, bijvoorbeeld ‘Ik kijkt’, ‘Jij spreek.’ In het Afrikaans is de -t in alle gevallen weggevallen, waardoor een nieuwe werkwoordsvervoeging is ontstaan. Er wordt niet altijd een verschil gemaakt tussen de tegenwoordige tijd en de verleden tijd, zie het Indisch-Nederlandse ‘Gisteren zien wij die jongen.’
Opvallend is verder het gebruik van gaan voor de tegenwoordige of de toekomende tijd, vergelijk het Surinaams-Nederlandse ‘Je gaat het niet horen’, ‘U gaat het niet vinden’ of zelfs ‘U gaat het niet gaan vinden’, van komen voor de toekomende tijd (het Surinaams-Nederlandse ‘dat ik straks een Mokro [= Marokkaan] op m'n dak kom krijgen’), en van doen en staan ter aanduiding van een voortdurende handeling, zie het Marokkaans-Nederlandse ‘dan doe je al denken dat...’ en het Jiddisch-Nederlandse ‘as je in de stad zult sthaan te zijn gekhomen’. Er bestaat niet altijd een speciale vorm voor passieve zinnen (die in het Standaardnederlands meestal het werkwoord worden bevatten), zie het Surinaams-Nederlandse ‘Ik ga operatie doen’ voor ‘ik zal geopereerd worden’, ‘Het kind gaat dopen’ voor ‘het kind zal gedoopt worden’ en het Curaçaos-Nederlandse ‘Ik heb gisteren een kies getrokken’ voor ‘ik heb een kies laten trekken, er is bij mij een kies getrokken’.
Illustratie: Matthijs Sluiter
| |
‘Mijn sus, hij so pienter’
Van persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden worden vaak alleen de beklemtoonde vormen gebruikt (ik, mij, mijn, jij, jou, jouw, hij, zijn, zij en haar) en niet de onbeklemtoonde vormen ('k, me, m'n, je, -ie, z'n, ze en d'r) - voor het Afrikaans is dit de regel geworden. Het wederkerend voornaamwoord zich wordt soms weggelaten, zie het Indisch-Nederlandse ‘Zij vergissen vaak’, het Marokkaans-Nederlandse ‘De hele groep bemoeit mee’ en het Surinaams-Nederlandse ‘Ik denk dat je overwérkt’. In het Curaçaos-, Indisch- en Surinaams-Nederlands worden bovendien soms mannelijke en vrouwelijke voornaamwoorden met elkaar verward: ‘Mijn sus, hij so pienter, want sijn rappor so mooi’; ‘De vader omhelsde haar dochter.’
In alle variëteiten worden het voornaamwoord het en het woordje er vaak weggelaten, zie het Indisch-Nederlandse ‘Trek jou niet aan, seg’ en het Marokkaans-Nederlandse ‘Wat wil je aan doen?’ Het Surinaams-Nederlandse ‘Is goed’ (‘het/dat is goed, oké’), uitgesproken met een lang aangehouden i (‘Iiiiis goed’) is zelfs doorgedrongen tot het Standaardnederlands. Als er niet wordt weggelaten, klinkt het meestal als daar, vergelijk het Marokkaans-Nederlandse ‘Ik heb geen zin daarin.’ Het Afrikaans kent uitsluitend vormen met daar: daarin, daarvan, etc: ‘Julle moet iets daaraan doen.’
In het Standaardnederlands heeft het vervoegde werkwoord een speciale positie: het staat in normale zinnen tussen onderwerp en voorwerpen (‘Jij lust aardappelen’), maar in vraagzinnen meestal vooraan (‘Lust jij aardappelen?’) en in bijzinnen achter de voorwerpen (‘... omdat jij aardappelen lust’). In etnische variëteiten hanteert men dikwijls ook in bijvoor- | |
| |
beeld vraagzinnen en bijzinnen de woordvolgorde van hoofdzinnen, zie het Curaçaos-Nederlandse ‘Je vader gaat weg?’, het Indisch-Nederlandse ‘Jij lust geen doerian?’, het Jiddisch-Nederlandse ‘als (...), dat was een familiair ongeluk’ en het Marokkaans-Nederlandse ‘Wat hij zoeken?’ en ‘Daarna het kind ligt in bed.’
Voorzetsels worden vaak anders gebruikt dan in het Standaardnederlands of weggelaten, zie het Curaçaos-Nederlandse dromen met (‘dromen van’), het Jiddisch-Nederlandse met m'n weten (‘bij mijn weten’) of het Surinaams-Nederlands waar ga je? (‘waar ga je naartoe?’).
| |
Algemene etnische kenmerken
We kunnen niet anders dan concluderen dat er inderdaad algemene etnische kenmerken bestaan. In het hoofdstuk in Wereldnederlands dat gewijd is aan het Turks- en Marokkaans-Nederlands (dat hoofdstuk stond onder redactie van Margreet Dorleijn en Jacomine Nortier) komt bovendien nog iets buitengewoon interessants naar voren: er blijkt sprake te zijn van een universeel ‘allochtoons’ accent dat gebaseerd is op de taal van de Marokkaanse Nederlanders (ongeacht of deze Arabisch of Berbers als moeder- of thuistaal hebben) - en onderdelen van dit ‘allochtoonse’ accent worden ook overgenomen door niet-Marokkaanse allochtonen, zoals Turkse Nederlanders en door sommige autochtone Nederlanders. Het gaat daarbij niet alleen om leenwoorden, maar ook om klanken en zinsconstructies. Zo worden de z en g veel sterker stemhebbend uitgesproken dan in het Standaardnederlands. Een woord als gezien klinkt dan al gauw als [ggzzien]. Wanneer in het Nederlands een z wordt voorafgegaan door een stemloze klank, bijvoorbeeld de k, wordt de z stemloos uitgesproken: ik zie klinkt als [iksie]. In het Marokkaans-Nederlands worden beide medeklinkers juist stemhebbend uitgesproken: [igzie] (met een g als in het Engelse good).
Uit het binnenkort te verschijnen boek Wereldnederlands blijkt dat er een universeel ‘allochtoons’ accent bestaat.
Sommigen beschouwen de afwijkingen van het Nederlands als taalfouten of als blijk van gebrekkige taalverwerving. Het blijkt echter dat sommige afwijkingen systematisch voorkomen, en niet of niet per se zijn bepaald door de moedertaal, maar eerder door de bijzondere eigenschappen van het Nederlands: zo is in de etnische variëteiten de woordvolgorde in vragende zinnen meestal identiek aan die van bevestigende zinnen: ‘Wat hij doen?’ of ‘Ik heb altijd gelijk ja?’
De status van de verschillende variëteiten is niet onomstreden, met name in het onderwijs. Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw is er een discussie gaande over de vraag naar de status van het Curaçaos- en Surinaams-Nederlands op de Benedenwindse Eilanden en in Suriname. Sommigen willen de genoemde variëteiten geheel uitbannen en vervangen door het Standaardnederlands, anderen willen juist bepaalde afwijkingen toelaten binnen het Standaard-nederlands, zoals ook Zuid- en Noord-Nederlandse bijzonderheden als onderdeel van het Standaardnederlands zijn erkend, denk aan Zuid-Nederlandse woorden zoals ajuin, beenhouwer en goesting, of Noord-Nederlandse woorden zoals kantonrechter en wethouder, die zijn opgenomen in het Groene Boekje. Toen in januari 2005 de toetreding van Suriname als geassocieerd lid van de Nederlandse Taalunie werd bekrachtigd, verklaarden vertegenwoordigers van de Taalunie dat dit onder andere zou betekenen dat er in de nieuwe druk van het Groene Boekje, die later dit jaar verschijnt, Surinaams-Nederlandse woorden worden opgenomen. Als kanshebbers noemden zij onder andere cambiohouder (‘eigenaar van een wisselkantoor’), cellenhuis (‘arrestantenlokaal’), houwer (‘kapmes’), padieboer (‘rijstboer’), pinaren (‘het moeilijk hebben’), rotishop (‘zaak waar roti verkocht wordt’), shutters (‘horizontale, kantelbare en elkaar overlappende latjes als raamluik’), tandenschuier (‘tandenborstel’), wiet (‘onkruid’) en zwamp (‘moeras’).
| |
‘Ik ben je bitch niet’
Hoezeer etnische variëteiten al zijn doorgedrongen in Nederland blijkt wel uit een tv-reclame waarin twee oude dametjes met permanentjes in een zeer ouderwets interieur (tapijtje op tafel, tikkende klok. etc.) een kopje Douwe Egberts drinken en met elkaar in straattaal spreken. Deze reclame is zeer populair onder jongeren. De tekst van de twee oude dames luidt:
A: | Dus check ik zit in mijn waggi, 50 Cent pompt uit mijn speaker. Je weet toch, gewoon chill. Dus ik boek die bak vet hard toch. Komt die skowtu met zijn neppe patas. |
B: | Noo! |
A: | Zegt die copper tegen me dat ik hier niet zo hard mag boeken en dat ik hem duku moet passen. |
B: | Tsss! |
A: | Ik zeg: ‘Hé doe moeilijk, ik ben je bitch niet.’ |
B: | Gruwelijk! |
Verklaring van de vreemde woorden:
|
waggi (Sranan) ‘auto’ |
copper (Engels) ‘politieagent’; of van Sranan kopro ‘creool met lichte huidskleur’ - vaak spottend |
50 Cent: Amerikaanse rapper |
|
boek (buku: Sranan) ‘geef veel gas’ |
|
bak (Nederlands) ‘auto’ |
boeken (buku: Sranan) ‘veel gas geven’ |
skowtu (Sranan) ‘politie(agent)’ |
duku (Sranan) ‘geld’ |
neppe (Nederlands) ‘namaak’ |
passen (Engels) ‘geven’ |
patas (Sranan) ‘schoenen’ |
bitch (Engels) ‘teef’ |
| |
De toekomst
In Nederland zijn het vooral jongeren die etnische variëteiten hanteren en verschillende talen mengen. De jeugd heeft de toekomst - wordt de jeugdtaal dan het Nederlands van de eenentwintigste eeuw? Daarover zijn de auteurs van Wereldnederlands het niet met elkaar eens geworden. Er zijn verschillende scenario's mogelijk. In ieder geval lijkt het zeer waarschijnlijk
| |
| |
dat de etnische variëteiten in meerdere of mindere mate leenwoorden zullen leveren aan het Standaard-nederlands.
Wat de invloed van etnische variëteiten op de uitspraak en de grammatica van het Standaardnederlands zal zijn, is moeilijker te voorspellen. Kenmerkende verschijnselen van de etnische variëteiten worden momenteel doorgegeven aan de volgende generatie, zo blijkt in de verschillende hoofdstukken van Wereldnederlands. Ze worden ook overgenomen in de straattaal die gebruikt wordt door jongeren van allerlei achtergronden - ook autochtone Nederlandse jongeren - en ze hebben een belangrijke groepsvormende functie. Het is mogelijk dat kenmerken uit de variëteiten in de toekomst via de straattaal onderdeel van het Standaardnederlands gaan worden. In het verleden hebben variëteiten ook invloed gehad op de Nederlandse standaardtaal of volkstaal: vanuit iedere variëteit zijn wel leenwoorden overgenomen door het Nederlands. Er is gesuggereerd dat de karakteristieke Amsterdamse uitspraak van de s voor in de mond, bijna als [sj], overgenomen is uit het Jiddisch-Nederlands; denk aan de uitspraak [sjwaon] voor zwaan en [mensj] voor mens.
Hoe dit alles ook zij: de etnische varianten van het Nederlands zijn minstens even belangrijk en interessant als de regionale variëteiten (dialecten en stadstalen). Het wordt tijd dat er naast een dialectrenaissance ook een variëteitenopwaardering komt.
Wereldnederlands. Jonge en oude variëteiten van het Nederlands, onder redactie van Nicoline van der Sijs, verschijnt deze maand bij Sdu Uitgevers in Den Haag. ISBN 90 12 10739 3.
Zie ook de lezersaanbieding op blz. 93.
|
|