| |
| |
| |
Van Breukske tot Bruchie
Twee nieuwe taalatlassen voor Nederland en Vlaanderen
Marc van Oostendorp - Meertens Instituut, Amsterdam
In maart verschijnen er twee nieuwe taalatlassen, die in detail beschrijven hoe in dialecten van het Nederlands en het Fries woorden en zinnen worden gemaakt. Voor geen enkele andere taal bestaan er al zulke uitvoerige studies. Hoe kwamen die atlassen tot stand? En wat kunnen we eruit leren?
Alleen de kleinste gemeente van Nederland kent geen verkleinwoorden: op Schiermonnikoog zeggen ze van oudsher niet ‘mannie’, ‘menneke’, ‘mantsjie’ of ‘mannechie’, maar ‘lytjen man’ (‘kleine man’). Zoals je in het Engels ook alleen kunt zeggen ‘little man’ - lytj en little zijn zelfs aan elkaar verwant - en in het Frans ‘petit homme’.
Andere Nederlandse en Friese dialecten kunnen alles verkleinen. Fotootje, foteuken, feuteke, fototjie: ieder kerkdorp heeft inmiddels zijn eigen kleine tegenhanger van foto, ook al bestond dat woord honderd jaar geleden nog niet. Bovendien is er in elke streektaal een ruime keuze aan achtervoegsels. De standaardtaal heeft -etje (in mannetje), -pje (in boompje), -kje (in koninkje), -je (in huisje) en -tje (in koetje). De dialecten voegen aan dat lijstje nog tientallen mogelijkheden toe. Als er verkleind kan worden, zijn Nederlanders en Vlamingen uitzonderlijk inventief.
Voor het eerst zijn bijna al die mogelijkheden voor de moderne Nederlandse en Friese dialecten in kaart gebracht. Enkele tientallen verkleinwoorden - van aapje tot zoontje - in honderden dialecten zijn opgetekend in het eerste deel van de Morfologische atlas van de Nederlandse dialecten (MAND), dat in april verschijnt. In dat deel wordt ook aandacht besteed aan de manier waarop meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden worden gemaakt, en aan het onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden. Tegelijkertijd verschijnt het eerste deel van de Syntactische atlas van de Nederlandse dialecten (SAND), waarin een soortgelijk overzicht staat van verschillen in de zinsbouw. Voorzover bekend bestaat er voor geen enkel ander taalgebied zo'n gedetailleerd actueel panorama van woordvormen en grammaticale constructies.
| |
Dialectwoorden
Wat betekenen de volgende verkleinwoorden? En uit welk dialect komen ze?
1. iërke |
6. ploeoke |
2. meske |
7. kerken |
3. puëtsje |
8. kompie |
4. staallechie |
9. soontsje |
5. neutje |
10. zooneke |
(Oplosssingen: 1. ‘oortje’, dialect van Marrum, Friesland; 2. ‘muisje’, dialect van Tongeren, Belgisch-Limburg (in veel Brabantse dialecten betekent dit woord ‘meisje’); 3. ‘poortje’, dialect van Laren, Gelderland; 4. ‘stalletje’, dialect van Hei- en Boeicop, Zuid-Holland; 5. ‘nootje’, dialect van Sellingen, Groningen; 6. ‘plooitje’, dialect van Kamperhout, Vlaams-Brabant; 7. ‘karretje’, dialect van Buggenhout, Oost-Vlaanderen; 8. ‘kommetje’, dialect van Wijdenes, Noord-Holland; 9. ‘zonnetje’, dialect van Koudum, Friesland; 10. ‘zoontje’, dialect van Wellen, Belgisch-Limburg.)
| |
Van Wulverdinghe tot Bellingwolde
Het heeft dan ook even geduurd voordat de atlassen er waren. Precies dertig jaar geleden, in 1975, kwamen Nederlandse en Vlaamse onderzoekers in Amsterdam bij elkaar om de eerste plannen te maken voor een nieuwe dialectatlas. Er was in de twintigste eeuw al een keer eerder een grootschalig atlasproject geweest waar men indertijd al vijftig jaar aan werkte en dat nog niet helemaal af was, de zogenoemde Reeks Nederlandse dialectatlassen. Deze voldeed echter niet meer aan de wetenschappelijke eisen van de tijd. De jonge onderzoekers die na die eerste bijeenkomst plannen begonnen te smeden voor de nieuwe atlas, wilden deze maken met behulp van de modernste technieken en aan de hand van de nieuwste taalkundige inzichten. Sommigen van de jonge onderzoekers van destijds zijn inmiddels met pensioen nu de eerste delen verschijnen.
De eerste opnamen van dialectsprekers voor de morfologische atlas werden in de vroege jaren tachtig gemaakt. Het werk aan de syntactische atlas begon ongeveer vijf jaar geleden. Duizenden mensen zijn in de loop van de tijd betrokken geweest bij de totstandkoming van de atlassen: onderzoekers die stad en
| |
| |
land afreisden met hun vragenlijsten, maar vooral veel dialectsprekers uit honderden verschillende plaatsen, van Wulverdinghe in Frans-Vlaanderen tot Bellingwolde in Noordoost-Groningen. Ook sprekers van Friese dialecten deden mee. In de komende jaren moet van zowel de MAND als de SAND nog een deel verschijnen.
De ondervraagde dialectsprekers waren geboren en getogen in de plaats waarvan ze het dialect spraken, net als hun ouders. Ze kregen lange lijsten met woorden en zinnen voorgelegd die ze in hun dialect moesten vertalen. Die lijsten zijn allemaal nauwkeurig in databanken ingevoerd. Met die gegevens zijn in de afgelopen jaren de kaarten getekend.
| |
‘Toon wast hem’
Een kaart uit de Syntactische atlas van de Nederlandse dialecten (SAND) laat zien dat er grofweg drie mogelijkheden zijn om de zin ‘Toon wast zich’ uit te drukken: behalve de standaardtalige vorm (de rode blokjes) zijn er gebieden waar men zegt ‘Toon wast hem’ of ‘Toon wast hemzelf’ (blauwe blokjes) en gebieden waar men zegt ‘Toon wast zijn eigen’ (gele blokjes). We weten dat hem de oudste vorm is: in de vroege Middeleeuwen zei iedereen in het Nederlandse taalgebied ‘Toon wast hem’ als Toon zowel de wasser als de gewassene was.
Op een bepaald moment zou men op zoek zijn gegaan naar een ander woord, mogelijk vanwege de dubbelzinnigheid van ‘Toon wast hem’ (dat immers ook kan betekenen dat Toon iemand anders wast dan zichzelf). Uit Duitsland rukte via het oosten de vorm zich op, die werd overgenomen in de standaardtaal (vandaar dat er behalve in het gebied dat aan Duitsland grenst ook in de overwegend standaardtalige Randstad wat rode blokjes te vinden zijn). Elders kwam de vorm zijn eigen op, en gaandeweg werd het inheemse hem verdrongen naar de randen: Friesland en de provincies West- en Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. Het gebeurt vaker dat we de oudste vormen vinden aan de randen van een taalgebied, en dat er dus overeenkomsten zijn tussen het zuidwesten en het noordoosten.
De gegevens voor de kaart ‘Toon wast hem’ zijn verkregen door aan de informanten bovenstaande tekening te tonen, met het verzoek deze te beschrijven. Een probleem daarbij was dat sommige mensen dingen zeiden als ‘Hij wast zijn arm’ in plaats van de gewenste zin.
| |
Mythische strijd
Er valt voor de liefhebber uit die kaarten van alles te leren, bijvoorbeeld over de geschiedenis van het Nederlands. Het gaat op het eerste gezicht om bescheiden vragen: hoe zag het achtervoegsel voor het verkleinwoord er oorspronkelijk uit? Als we ervan uitgaan dat alle Nederlandse dialecten dezelfde oorsprong hebben, wat is dan de gemeenschappelijke oorsprong van alle varianten van pakweg bruggetje - ‘brochke’ (zoals ze zeggen in Finsterwolde, Groningen), ‘breukske’ (in Mechelen-Bovelingen, Belgisch-Limburg), ‘bruchie’ (in Ursem, Noord-Holland) en ‘bruggetche’ (in Hellevoetsluis, Zuid-Holland)?
Al aan het begin van de twintigste eeuw discussieerden doorgaans bedaagde neerlandici als Wobbe de Vries en G.G. Kloeke zo heftig over dit soort vragen dat de auteurs van de atlas spreken van een ‘bijna mythische strijd’. Tegenwoordig nemen we aan dat het oorspronkelijke achtervoegsel ongeveer moet hebben geklonken als iekien. In sommige dialecten is de eerste klinker verdwenen (-kien), in andere dialecten is de tweede klinker veranderd in een uh-klank (-ieken), enzovoort.
Een volgende vraag is welke veranderingen precies plaatsgevonden hebben. In de standaardtaal, en in veel dialecten in het westen, moet bijvoorbeeld de oorspronkelijke k-klank veranderd zijn in tj: manniekien werd mannetje. Nu is een dergelijke verandering niet ongebruikelijk; we weten dat dit vaker gebeurd is. De k in het Nederlandse woord kerk en het Duitse Kirche is in het Engels (church) en het Fries (tsjerke) ook veranderd in tj.
Dat dezelfde verandering vooral in de verkleinwoorden in het westen gevonden wordt, is waarschijnlijk geen toeval: die gebieden in het westen waren in een ver verleden lange tijd Fries, zoals ook het Engels en het Fries ooit nauw verwant waren. Zo kan een oude verwantschap nu nog in een klein klankje teruggevonden worden.
| |
Nooit zonder reden
Wie door de kaarten met verkleinwoorden van de morfologische atlas bladert, raakt onder de indruk van het vernuft waarmee het taalsysteem voor elk probleem een oplossing weet te bedenken. Ieder dialect is een uurwerkje dat door een geduldige klokkenmaker in elkaar is gezet. Waardoor de k veranderd is in een tj valt nu nog na te voelen. Spreek maar eens achtereenvolgens de woorden koer en kier uit. Zijn de k-klanken in die woorden precies hetzelfde? Niet helemaal. Bij de eerste is de achterkant van de tong helemaal achter in de mond opgeheven en raakt hij
| |
| |
het zogenoemde verhemelte. Bij de tweede is het aanrakingspunt een paar millimeter meer voor in de mond, bijna bij het harde verhemelte. Iedereen doet dat zo, gedachteloos: als je het anders doet, klinkt het vreemd. Als je je tong nog een klein beetje meer naar voren duwt, krijg je een tj: tjier.
De kaart over de verkleiningsuitgang van mannetje in de Marfologische atlas van de Nederlandse dialecten (MAND).
De klanken liggen zo dicht bij elkaar dat het niet zo verwonderlijk is dat de ene in de andere verandert. Het is denkbaar dat iemand zich een keer verspreekt en ‘mannetjie’ zegt in plaats van ‘mannekie’. Als andere mensen dat overnemen, is een taalverandering geboren. Ook in allerlei andere talen, die veel minder verwant zijn aan onze dialecten, vind je dit soort veranderingen. De eerste medeklinker in het Latijnse woord voor ‘vijf’, quinque, was bijvoorbeeld een k, en de volgende klinker was een ie. In het Italiaans zegt men nu ‘cinque’, met een tj-achtige klank. (In het Frans is de tong nog verder naar voren geschoven en zegt men ‘cinq’ met aan het begin een s-klank, die bijna bij de tanden gemaakt wordt.)
Er is nog een voorbeeld dat laat zien dat er in taal nooit iets zonder reden gebeurt. In dialecten waar het achtervoegsel -ke is, ontstaat een probleem als het te verkleinen woord al op een k eindigt: hoe houd je die twee k-klanken uit elkaar? Veel dialecten hebben voor dezelfde oplossing gekozen: door er een s tussen te plaatsen, zodat je ‘boekske’ zegt. In sommige dialecten wordt die oplossing uitgebreid naar alle woorden die eindigen op klanken die je met de achterkant van je tong maakt, zoals de g (vliegske) of de ng (dingske). Zo'n s duikt dus niet ‘zomaar’ op, maar dient om klanken die te veel op elkaar lijken uit elkaar te houden.
| |
Eigenheid
Een andere bevinding komt voor sommigen misschien ook als een verrassing. Alle verschillen zijn opgetekend in de afgelopen 25 jaar - dat wil zeggen, in een periode waarin veel mensen meenden dat het traditionele dialect snel aan het verdwijnen was, of zelfs al zo goed als uitgestorven was. Zonder twijfel is het waar dat de mensen nu niet meer zo spreken als vijftig jaar geleden, maar deze twee atlassen laten zien dat er nog steeds veel variatie is. Zelfs de gegevens in de syntactische atlas, die in de afgelopen vijf jaar verzameld zijn, laten zien dat er grote verschillen zijn tussen het ene gebied en het andere.
Bovendien: als het oude dialect verdwijnt, wordt dat niet altijd per se vervangen door het Standaardnederlands. Dat hoor je op Schiermonnikoog. De dialectspreker die daar gevraagd werd om het verkleinwoord voor man, zei eerst ‘lytjen man’, zoals zijn ouders of grootouders dat ook zouden hebben gedaan, maar na enig aandringen noemde hij ook een heuse verkleinvorm. Dat was niet het Standaardnederlandse mannetje, maar klonk ongeveer als maajntsjen. Dat is een vorm die veel lijkt op wat je elders in Friesland hoort, maar die in de medeklinkers na de klinker toch weer net iets anders klinkt: Schiermonnikoogser. In de details verschuilt zich de eigenheid van de streektaal; de nieuwe atlassen laten zien hoeveel van die details er nog altijd zijn.
Voor meer informatie over de uitgaven zie www.meertens.nl
| |
Atlassen op internet
Alle gegevens die gebruikt zijn voor de papieren atlassen kunnen ook worden doorzocht via de website van het Meertens Instituut in Amsterdam, een van de onderzoeksinstellingen die nauw bij deze projecten betrokken zijn (www.meertens.nl). Op deze website staan zelfs veel meer ‘ruwe’ onderzoeksgegevens dan in de papieren atlassen, omdat lang niet alle antwoorden op alle vragen een plaatsje vonden in de officiële uitgaven. Wat dan weer ontbreekt op de website is het uitvoerige commentaar en de speciaal gemaakte kaarten.
Op de website kan men op verschillende manieren zoeken in alle gegevens, en er desgewenst ook zelf kaarten mee maken. In sommige gevallen is hiervoor wel enigszins specialistische taalkundige of dialectologische kennis vereist; zo moet men vertrouwd zijn met fonetische tekens.
De morfologische gegevens zijn al enige tijd beschikbaar en kunnen via de website van het Meertens Instituut ook via een tegen kostprijs te bestellen cd-rom worden geraadpleegd. De gegevens over zinsbouw komen in april on line, wanneer de twee atlassen worden gepubliceerd.
|
|