Spaan
Uitgerangeerd
Henk Spaan
Officieel zeiden wij ‘u’ thuis.
‘Papa, rookt u een pijp?’ Van meet af aan moet ik onbewuste bezwaren hebben gekoesterd. Ik switchte naar de derde persoon enkelvoud.
‘Papa, waarom rookt papa een pijp?’
‘Gaat papa vanavond nu wéér naar het café?’ Dit verzin ik. Wij waren zo arm dat cafébezoek er niet in zat, zelfs niet voor het gezinshoofd. Wij kwamen alleen in een café als een familielid het bezat. Hetzelfde gold voor kruidenierswinkels. Mijn oom had een kruidenierswinkel in de Haarlemmerstraat.
‘Oom Louis, mag ik van u een pakje kauwgum voor niks?’ Tegen ooms zeiden wij ook ‘u’.
Dit is allemaal veranderd. De meeste mensen zeggen ‘jaai’ tegen elkaar. Er zijn uitzonderingen op deze regel. Tegen mij zeggen ze bijvoorbeeld allemaal ‘u’.
Het was wel schrikken toen ik, nieuwe buurtbewoner, in 1979 op 31-jarige leeftijd voor het eerst een bezoek bracht aan de winkel van Jan de Melkboer op de Prinsengracht.
‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’, vroeg hij.
‘Ik dacht dat ik aan de beurt was’, zei ik, omkijkend.
Hoewel een ‘u’-zegger in optima forma, heb ik een jaar of vijftien moeten wennen aan de tot mij gerichte beleefdheidsvorm. Zelf wil ik de afstand tot een gesprekspartner dus wel scheppen, maar doet hij, en vooral zij, het ook, dan voel ik me opeens oud.
Er zijn mensen die schipperen. Ze gebruiken een niet bestaand persoonlijk voornaamwoord tussen u en je in. Aan alles hoor je dat ze de keuze omzeilen. Hoe goed je ook luistert, je komt er niet achter. De verbasterde persoonsvorm biedt ook geen uitweg.
Ook in het Frans gelden ongeschreven regels. Zo is mijn vrouw ‘Harriët’ voor de buren in de Corrèze, terwijl ik ‘Monsieur’ ben. De dochters van de buren spraken we altijd aan met ‘tu’. Nu ze getrouwd zijn en van de ene op de andere dag mevrouw, is het ‘vous’.
Uit mijn jeugd herinner ik me de beledigende variant van het ‘u’-zeggen. Wij kregen iemand in huis die eerst ‘juffrouw’ was, maar binnen het bestek van nog geen jaar via ‘tante’ evolueerde tot ‘mama’. Dat was me iets te veel.
‘U, mag ik de bloemkool?’, luidde mijn vraag, die niet zelden door mij koel bestudeerde heftige emoties tot gevolg had.
Inmiddels word ik danig teruggepakt. Meisjes beneden de dertig zijn het ergst. Niet de tienervriendinnen van mijn dochter. Die zeggen tenminste ‘jij’. Maar pas op als ze tien jaar ouder zijn. Ik werd gebeld door een redactrice van het studentenblad Propria Cures.
‘Goedenavond, meneer Spaan, mag ik u iets vragen?’ Er is geen doeltreffender methode om iemand het gevoel te geven totaal uitgerangeerd te zijn.