Iktionaire
Fatçoen
Jan Kuitenbrouwer
Spreken en preken, geen land waar ze zo dicht tegen elkaar aan liggen, geen taal waarin ze zo op elkaar lijken. Een ethiek van gezindte, een politiek van getuigenis. ‘Ik Zal Handhaven’; het is een mooi motto, maar ‘Geen Daden Maar Woorden’ was ook geschikt geweest.
De daad, het woord en het elastiek ertussen. Of het woord trekt aan de daad, of de daad aan het woord. Je zag het bij de ‘integratie’. Het nieuwe zoemwoord. Iedereen ging integreren, ook GroenLinks wilde niet achterblijven, maar ja, dat woord, dat verdonkte woord. Dus zeiden ze: wij zijn ook voor integratie, maar we noemen het ‘emancipatie’. We doen mee, maar onder een andere term.
Met ‘fatsoen’ zie je nu het omgekeerde. Balkenende begon erover. ‘Fatsoen moet je doen’, zei hij. Eerst hoorde je gegniffel, maar toen klonken pistoolschoten, een mes dat door papier snijdt, een granaat in een trapportaal, een brommertje, een Vectra, een doffe klap, een negenjarige die zijn gulp dichtritst, het ritmisch ruisen van de draaideur - en het gelach stierf weg.
Tja, fatsoen. Jan Marijnissen begon er ook over. En toen kwam de PvdA, met een beginselprogramma waar het woord wel twaalf keer in stond. Een fatsoenlijke overheid, een fatsoenlijke samenleving, een fatsoenlijk bestaan. Dus Jan Peter had het nog niet zo gek gezien misschien? Ja nee, zei de partij, óns fatsoen is heel iets anders. Wíj́ hebben het over écht fatsoen. En dan kwam er iets van bepaalde maatregelen van Balkenende die niet ‘fatsoenlijk’ waren en wat de PvdA wil, wat pas écht ‘fatsoenlijk’ is.
Fatsoen komt van het Franse façon en betekent slechts: ‘manier van doen’.
‘Fatsoen moet je doen’, het staat gedrukt op het elastiek tussen woord en daad.
Fatsoen moet je vooral definiëren.