Blokzeilen
En schaatstaal kan zo mooi zijn. Het eenvoudige maar beeldschone woord nachtvorst liet me als kind wakker liggen van de spanning. Wanneer kwam er ijs? Volgende week? Morgen al? Als er nachtvorst in de lucht hing, was het kraken van de vrieskou nabij. Bij het verschijnen van de eerste bloemen op de ruiten haalde ik mijn Friese doorlopers te voorschijn om te controleren of het band niet te hard was geworden van het vorige wintervuil en of de leren teen- en hakriemen al aan vervanging toe waren. Bij het lezen van het onlangs verschenen Over één nacht ijs, van Max Dohle, komt dit sentiment onweerstaanbaar naar boven. Het is een schaatsalfabet dat zo volledig is als de liefhebber zich wensen kan. Om het te controleren hoefde ik slechts het woord blokzeilen op te zoeken. Het stond erin!
Met lange slagen rijden, waarbij je goed op je techniek let, dat wil zeggen: op de buitenkant van de ijzers rijdt: ‘buitenoverrijden’, in Engeland ‘Dutch Roll’ genoemd. Het is de basis van al het schaatsen en een speciale vaardigheid bij het schoonrijden.
Mijn vader had van die blokschaatsen waarvan het ronde ijzer aan de buitenkant scherp geslepen was. Van links naar rechts zwierde hij in 1956 over de Burgemeester van Tienhovengracht in Amsterdam Slotermeer. Het was mijn eerste schaatswinter en dus onvergetelijk. Af en toe reden we samen een baantje, de handen kruislings in elkaar. Het heeft een maand gevroren dat jaar, van 1 februari tot 1 maart. Die overlevering schonk altijd weer hoop bij aanhoudende dooi in januari.
Ik noem nog een aantal schaatswoorden die met elkaar wedijveren in schoonheid: baaivangen, brimmelen, klauwen, kwakkelwinter en dubbeltjesijs. Het laatste was het mooist denkbare ijs: pikzwart met van die bevroren belletjes onder elkaar.
Volgens Max Dohle is baaivanger in de betekenis ‘kampioen’ in het schaatsjargon terechtgekomen, maar hij laat ook ruimte voor de betekenis ‘sierlijk laveren’. Het laatste komt me waarschijnlijker voor. Is de beroemde ‘zwembadpas’ uit de roman Kees de jongen van Theo Thijssen geen baaivangervariant?
Omdat er altijd iets te muggenziften valt: waarom komt in het alfabet wel de term fondantijs voor maar ontbreekt melkijs? Ook zocht ik tevergeefs naar de naam van Pim Mulier, een van de pioniers van de Elfstedentocht. Als ik het me goed herinner, zijn er notities bewaard gebleven van door hem gereden Elfstedentochten, toen die toch officieel nog niet bestond. Ze worden geciteerd in een schaatsboek dat ik elke winter herlas: Op glad ijs, geschreven door H.J. Looman en in 1948 verschenen bij Elsevier. Ik denk niet dat ik een boek vaker heb gelezen, met uitzondering misschien van Old Shatterhand en Kees de jongen.