Predikanten
De namen van de vertalers dwongen respect af. De voorzitter van de Dordtse synode, de Friese predikant Johannes Bogerman, nam persoonlijk zitting in de vertaalcommissie, en hetzelfde gold voor de synodesecretaris, de Leidse predikant Festus Hommius. De vertaalcommissies voor het Oude en Nieuwe Testament telden elk drie theologen. Van de oudtestamentische commissie maakten naast Bogerman de predikanten Wilhelmus Baudartius (uit Zutphen) en Gerson Bucerus (Veere) deel uit. Met name de in het Vlaamse Deinze geboren Baudartius had veel in het Nederlands gepubliceerd. In de vertaalcommissie voor het Nieuwe Testament zaten behalve Hommius een Leidse hoogleraar, Antonius Walaeus, en een Amsterdamse predikant, Jacobus Rolandus. Dat maar liefst vijf van de in totaal zes leden predikanten waren, was een bewuste keus. De gedachte was dat predikanten de taal wel grondig móésten beheersen, anders konden ze niet goed preken en catechisatie geven.
De nieuwtestamentische commissie begon haar werk pas in 1628, toen de commissie voor het Oude Testament al twee jaar bezig was. De kerkenraad van Rolandus' woonplaats weigerde namelijk aanvankelijk hem volledig van zijn normale werkzaamheden vrij te stellen. En hij had nóg een probleem. Zijn vrouw wilde niet mee naar Leiden verhuizen als de kinderen uit het eerste huwelijk van Rolandus daar eveneens naartoe zouden gaan. Ook de nieuwtestamentische commissie telde een Vlaming: Walaeus, die in Gent geboren was. Beide commissies verloren een vertaler doordat deze voortijdig stierf, de ene Bucerus, de andere Rolandus. Het gevolg was dat de overgebleven vertalers het werk getweeën moesten voortzetten. Het werd namelijk niet zinnig geacht alsnog een vervanger op te roepen. Ondanks die tegenslag slaagden zij er toch in het werk tot een goed einde te brengen. Hoeveel tijd en energie dit de vertalers heeft gekost, blijkt wel uit een brief van Baudartius waarin hij schreef dat hij nooit in zijn leven zo had ‘geblockt’.