| |
Reacties
Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen:
• | Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). |
• | Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. |
• | Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. |
• | Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. |
Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel.
| |
Spreeksnelheid [1]: niet significant
Jeroen Balkenende - Universiteit van Amsterdam
In het decembernummer van Onze Taal staat een artikel over spreeksnelheid in Vlaanderen en Nederland. ‘Wie praat het snelste Nederlands?’ stond erboven, en: ‘Wetenschappers zochten het uit.’ Dat wil ik best geloven, maar ik kan me eerlijk gezegd nauwelijks voorstellen dat alle door de auteurs benadrukte verschillen in spreeksnelheid statistisch significant zijn, wat wil zeggen dat de verschillen aan andere factoren kunnen worden toegeschreven dan aan het toeval. De cijfers liggen wel erg dicht bij elkaar (mensen uit West-Vlaanderen bijvoorbeeld spreken 4,25 lettergrepen per seconde, andere Vlaamse groepen 4,14 en 4,15) en zijn gebaseerd op weinig proefpersonen (twintig per regio). Voorwetenschappelijk onderzoek is dit helemaal niet erg. De conclusie moet dan alleen wél luiden dat er geen significante verschillen zijn en dat een grootschaliger onderzoek (met meer proefpersonen) noodzakelijk is. Maar voor een artikel in Onze Taal en alle stukken die de dagbladen er vervolgens over schreven, is de waarde van de uitkomsten echt te onbeduidend.
| |
Spreeksnelheid [2]: meten met maar één maat
Helmer Strik - Radboud Universiteit Nijmegen
Jo Verhoeven en zijn collega's van de Universiteit Antwerpen presenteren in hun artikel in het decembernummer van Onze Taal een onderzoek naar spreeksnelheid waarin het aantal door leraren uitgesproken lettergrepen per seconde is geteld. Zij baseren zich daarbij op de uitgeschreven versies van interviews die bij de leraren zijn afgenomen. De onderzoekers ontdekten - onder meer - dat de Nederlanders per seconde meer lettergrepen uitspreken dan de Vlamingen en concludeerden hieruit dat Nederlanders sneller spreken dan Vlamingen, maar die conclusie lijkt me op basis van de gepresenteerde gegevens wat voorbarig.
Er zijn verschillende maten voor spreektempo, zoals de auteurs ook zelf vermelden, en die maten laten vaak een tegenstrijdig beeld zien. Italianen produceren bijvoorbeeld gemiddeld meer lettergrepen per seconde dan Nederlanders, maar minder klanken. Verder zullen de resultaten verschillend zijn als stiltes, gevulde pauzes (zoals ‘uh’ of ‘uhm’) en niet-vloeiendheden (stotteren, herhalingen en dergelijke) meegenomen of weggelaten worden. Bij het meenemen van de ‘ruis’ wordt de spreeksnelheid gemeten, bij het weglaten ervan de articulatiesnelheid. Eerder onderzoek heeft ook laten zien dat de articulatiesnelheid kan toenemen terwijl de spreeksnelheid afneemt. Door slechts naar één aspect te kijken kan dus een verkeerd beeld ontstaan.
| |
| |
De bestudeerde interviews zijn onderdeel van het Corpus Gesproken Nederlands, een grote databank van hedendaags gesproken Nederlands. Bij het beluisteren van deze interviews met de Vlaamse en Nederlandse leerkrachten valt op dat het spreektempo van de interviewers van elkaar verschilt: een Vlaamse vrouw die rustig spreekt tegenover een Nederlandse man die sneller spreekt. Het is bekend dat deelnemers aan een gesprek zich vaak aan elkaar aanpassen, en het effect zou hier dan kunnen zijn dat Vlamingen relatief langzamer gaan praten.
Verder valt op dat de Vlaamse interviews formeler klinken, en formeler betekent meestal ook langzamer. Ten slotte spreken de Vlaamse leerkrachten zo veel mogelijk Standaardnederlands, een variëteit die ze waarschijnlijk minder vaak bezigen dan de Nederlanders. Dit zijn allemaal factoren die mogelijk kunnen verklaren waarom in deze interviews het aantal lettergrepen per seconde kleiner zou zijn voor de Vlamingen. Maar het is nog maar de vraag of dit ook het geval is voor andere soorten spraak.
| |
Naschrift auteurs
De belangrijkste doelstelling van ons onderzoek was het vergelijken van de spreeksnelheid in Vlaanderen en Nederland. Dit onderzoek is gebaseerd op 15 minuten spraakmateriaal van 160 sprekers uit vier regio's in Vlaanderen en vier in Nederland (20 per regio). Op het eerste gezicht lijkt dat inderdaad een kleine steekproef, maar in de context van vergelijkbaar fonetisch onderzoek naar spreeksnelheid kan dit een middelgroot staal worden genoemd. De tempoverschillen tussen de Vlaamse regio's zijn inderdaad niet significant en in Nederland steken alleen de Randstedelingen significant boven de andere regio's uit. De fundamentele conclusie blijft echter overeind: elke regio in Nederland spreekt significant sneller dan de (volgens sociaal-economische en taalkundige criteria) vergelijkbare regio in Vlaanderen. Ook het verschil in snelheid tussen mannen en vrouwen en tussen ouderen en jongeren is statistisch significant.
De opmerkingen van Helmer Strik zijn weloverwogen en op een aantal ervan wordt dieper ingegaan in de wetenschappelijke rapportering van dit onderzoek (in het tijdschrift Language and Speech, 2004). Het volstaat hier om te vermelden dat de berekening van de snelheid bij spraak inclusief stiltes precies dezelfde tendensen opleverde als bij spraak exclusief stiltes. (In Onze Taal hebben we alleen de cijfers vermeld voor spraak exclusief stiltes.)
| |
Platforum
Jack van der Weide - Nijmegen
Een nummer van het tijdschrift Platforum.
Bert van den Assem signaleert in de rubriek ‘Kort’ van het decembernummer het meervoud platfora voor platform. Van den Assem komt via het als [platforrem] uitgesproken enkelvoud platform tot het neologisme (‘dat nieuwe’)platforum. Maar zo nieuw is het woord platforum niet: het is de naam van een in 1982 opgericht tweemanstijdschrift van de schrijvers-vertalers Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, met als ondertitel ‘onregelmatig maar geregeld verschijnend literairmaritiem-filosofisch tijdschrift voor expliciete lyriek, poëzie, vertalingen, tekeningen en kennisvelden die in de belangstelling staan’. Alle publicaties van Bindervoet en Henkes zijn tevens nummers van Platforum. Recentelijk zagen onder meer het licht: een vertaling van Finnegans Wake van James Joyce (2002), een vertaling van alle 214 Beatles-teksten (2003; zie ook het artikel hierover van Kees van der Zwan in Onze Taal, november 2003) en de roman Bloemsdag (2004), die op de longlist voor de AKO-literatuurprijs kwam te staan. Maar toegegeven, het is onwaarschijnlijk dat de schrijvers van de ambtelijke documenten waar Van den Assem naar verwijst, van deze gegevens op de hoogte zijn.
| |
Staar
J.E.C.M. van Wezer - Voorburg
Nicoline van der Sijs schrijft in het decembernummer van Onze Taal, in haar rubriek ‘Etymologica’, over het naast elkaar bestaan van medische leenwoorden en de Nederlandse equivalenten daarvan. Het door haar beschreven streven om voor leken de voorkeur te geven aan inheemse woorden heeft in de Germaanse talen (behalve het Engels) op zijn minst in één geval geleid tot een toestand die de patiënten meer nadeel dan voordeel brengt. Staar (Zweeds starr, Duits Star) wordt namelijk gebruikt als lekenterm voor twee aandoeningen: glaucoom en cataract, die wezenlijk van elkaar verschillen in ontstaanswijze, prognose en behandelwijze. In het verleden is het mij wel overkomen dat mondige patiënten van mij eisten dat ik de Nederlandse term staar gebruikte als ik de woorden glaucoom en cataract in de mond nam. Tegenwoordig heet cataract voluit ‘grijze staar’ en glaucoom ‘groene staar’, doch dit verschil wordt lang niet altijd aangegeven. Dit kan leiden tot misverstand, onnodige angst en verkeerde zelfmedicatie. In de Romaanssprekende landen, die ook in de gewone omgangstaal een afleiding van de Griekse termen voor cataract en glaucoom gebruiken, bestaat het probleem niet.
| |
Gefade?
Jan Missinne - Tielt, België
J. Posthumus schrijft in zijn artikel ‘Gesurft, geskate?’ (Onze Taal januari) over de spelling van Engelse werkwoorden in het Nederlands. Hij doet de suggestie de spelling van het voltooid deelwoord gefaded te vereenvoudigen tot gefade. Maar hoe moet het dan met het van dit voltooid deelwoord afgeleide bijvoeglijk naamwoord? Is dat dan (ondanks het uit-spraakverschil) ook gefade?
| |
Leerstoel Esperanto
E. Borsboom - voorzitter Internationaal Esperanto-Instituut, Den Haag
Liesbeth Koenen meldt in de novemberaflevering van de rubriek ‘Over boeken’, die gewijd is aan Marc van Oostendorps boek Een wereldtaal. Geschiedenis van het Esperanto, dat de door de Stichting Esperanto bij het Onderwijs ingestelde leerstoel leegstaat. Het gaat hier om de buitengewone leerstoel ‘Interlinguïstieken Esperanto’ aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), waarvoor het Internationaal Esperanto-Instituut als rechtsopvolger van bovengenoemde stichting verantwoordelijk is. Bij afwezigheid van
| |
| |
een buitengewoon hoogleraar wordt deze leerstoel momenteel bezet door een universitair docent, die voor die taak door de UvA is aangesteld. Alle onderwijs en onderzoek die binnen de taakstelling van de leerstoel vallen, vinden dan ook normaal doorgang.
| |
Voornaammerken [i]: Sen
Mark Eijkman - Leiden
Sen: Turks voor ‘jij’.
Erwin Wijman vermeldt in zijn artikel over voornaammerken (‘Fred & Ed verdringen Jansen & Tilanus’, Onze Taal januari) tot tweemaal toe het blad Sen als voorbeeld van een voornaammerk, omdat het genoemd zou zijn naar hoofdredacteur Senay Özdemir. Ten onrechte. Als turkoloog kan ik u vertellen dat sen eenvoudigweg ‘jij’ betekent. De voornaam Senay begint eigenlijk niet met een s, maar met een letter die doorgaans niet wordt weergegeven in Nederlandse teksten (hoewel dat in tekstverwerkers als Word wel mogelijk is), namelijk de s-cedille (ş) die klinkt als sj. De naam wordt dus uitgesproken als [sjen-aj], en betekent overigens zoveel als ‘vreugdevolle maan’.
| |
Voornaammerken [2]: Otto
Jan van den Berg - Otto BV, Tilburg
In Erwin Wijmans artikel over voornaammerken (Onze Taal januari) I wordt in de afsluitende tabel ook ‘Otto (postorderwinkel)’ vermeld. Ten onrechte. Otto Versand is in 1949 in Duitsland opgericht door de heer Werner Otto, en dat maakt van Otto een ‘achternaammerk’. Maar misschien zijn Otto (uitzendorganisatie) en Otto (kliko-fabrikant) wél voornaammerken.
Flipje: boegbeeld van jammerk De Betuwe.
| |
Voornaammerken [3]: Martin
Bèr Wilbers - Eindhoven
Zeer interessant, dat artikel over voornaammerken in het januarinummer, maar helaas vond ik in de lijst een foutje. Martin is uiteraard ook een voornaam, maar in het geval van de gitaren gaat het om Christian Friedrich Martin, een Duitse gitaarbouwer die in 1833 in Amerika zijn werkplaats van kwaliteitsgitaren begon. Een achternaam dus.
| |
Voornaammerken [4]: oude bekenden
Eep Francken - Leiden
Na verschijning van het voornaammerkenstuk van Erwin Wijman hebben zich tal van oude bekenden tot mij gewend, die in het ‘Alfabet van voornaammerken’ ongenoemd gebleven zijn. Zij voelen zich daardoor gediscrimineerd, en vragen mij aan uw bel te trekken. Het gaat om: Abe (voetbalschoenen), Andy (schoonmaakmiddelen), Ariane (raket), Billy (luiers), Eva (blad voor christelijke vrouwen), Flipje (uit Tiel), Joop (modieuze waar), Mona (toetjes), Rosita (vrouwenblad en sigaret), Simson (bandenplak), Sjors (jeugdblad), Suze (aperitief), Victoria (bronwater), Wilhelmina (biljarttafels) en Wimpy (hamburgers). De heer Wijman kan best gelijk hebben dat voornaammerken eigentijds zijn, maar hij maakt het zich te makkelijk door alles te vergeten wat niet bij zijn bewering past.
| |
Naschrift Erwin Wijman
Eep Francken heeft een hele lijst aanvullingen, maar erg veel van zijn oude bekenden varen onder valse vlag. Zo was Flipje nooit een merknaam (hij werd bekend dankzij het merk ‘De Betuwe’), en is Joop (eigenlijk ‘Joop!’, een parfummerk) een achternaam, van de Duitse modekoning Wolfgang Joop. Hetzelfde geldt voor de hamburgerketen Wimpy, die vernoemd is naar J. Wellington Wimpy, de aan hamburgers verslaafde stripfiguur uit de Popeyetekenfilms.
Wat de naam van het tijdschrift Sen betreft: die mag dan niet direct afgeleid zijn van de naam Senay, navraag leerde dat hij er wel op is geïnspireerd.
| |
Kebilskop
Abel Darwinkel - Stichting Drentse Taol, Assen
Het ‘Taaljaaroverzicht 2004’ in het decembernummer van Onze Taal bevat ook een toptien van de mooiste woorden die in het afgelopen jaar uit allerlei verkiezingen naar voren zijn gekomen. Op nummer 5 trof ik het Drentse kebilskop aan, met daarbij de verklarende tekst ‘iemand met een masker’. Die omschrijving is niet juist, want een kebilskop ís een masker.
| |
't Kofschip afschaffen?
Dr. ir. M.K. Joustra - Bodegraven
In het artikel ‘Kuchde, tobte en turfte. Lekkage in 't kofschip’ (Onze Taal december) opperen Mirjam Ernestus en Harald Baayen dat de kofschipregel voor de verleden tijd en het voltooid deelwoord afgeschaft zou kunnen worden. Hun voorstel is gebaseerd op de conclusie dat ‘zelfs hoogopgeleiden simpele vormen dikwijls fout spellen’ en enkel afgaan op hun taalgevoel. Die conclusie trokken zij uit twee experimenten waarbij steeds 28 studenten van de Nijmeegse universiteit waren betrokken. Als gepensioneerd plantenfysiologisch onderzoeker meen ik me te herinneren dat in een experiment het aantal herhalingen medebepalend is voor de betrouwbaarheid van de conclusie. Het aantal van 28 studenten lijkt mij dan wel wat weinig. Daar komt nog bij dat er wel iets valt af te dingen op de kwalificatie ‘hoogopgeleiden’. Wie de kofschipregel niet kent, of niet toepast, is mijns inziens niet hoogopgeleid als het om zijn taal gaat. En daarmee verliest de conclusie van Ernestus en Baayen haar geldigheid.
|
|