Naschrift Jan Stroop, dialectoloog
Het probleem dat Pijnenburg hier schetst, is voornamelijk te wijten aan de vaagheid van de term Standaardnederlands, die zo is opgerekt dat die langzamerhand niets meer zegt. Vroeger hadden we het nog over het Algemeen Beschaafd Nederlands, oftewel ‘ABN’. Dat is een term die goed te definiëren is. Die definitie luidt vanouds, vrij weergegeven: ‘ABN is Nederlands waaraan je niet kunt horen waar iemand vandaan komt.’ In de praktijk betekent dat: het gecultiveerde Nederlands van de Randstad. Dat Nederlands heeft tot voor kort gediend als norm. Het is een virtuele norm, een Nederlands dat door weinigen precies zo gesproken wordt, door velen bij benadering, maar dat de meeste Nederlanders wel perfect in hun hoofd hebben zitten. Uit recent onderzoek blijkt tenminste dat bijna alle Nederlanders precies weten welk Nederlands ‘ABN’ genoemd wordt (zie voor een verslag daarvan de website http://cf.hum.uva.nl/poldernederlands; rubriek ‘Over het ABN’).
De terminologische verwarring begon toen de sociolinguïsten uit zogenaamd medegevoel met de anonieme gekwetste taalgebruiker de term ABN vanwege dat woord beschaafd gingen vervangen door Standaardnederlands. Aanvankelijk waren die twee termen dus synoniem. Maar gaandeweg zijn ze uit elkaar gegroeid met als gevolg dat veel mensen niet meer weten hoe het precies zit.
Mijn voorstel is: gebruik Standaardnederlands alleen als het om woordenschat en grammatica gaat, en ABN als er ook nog naar uitspraak wordt gekeken. Europarlementariër Camiel Eurlings en minister Henk Kamp spreken dan dus geen ABN maar wel Standaardnederlands. Hetzelfde geldt voor Marjon de Hond (weerprofetes), Felix Rottenberg (publicist-politicus), Martin Bril (journalist), Doekle Terpstra (voorzitter CNV), Paul de Leeuw (presentator-cabaretier), Isabelle Brinkman (presentatrice) en vele anderen. Maar Paul Witteman, Henny Stoel en prins Willem-Alexander spreken ABN of komen heel dicht in de buurt. Wie al dit Nederlands op één hoop gooit en geen onderscheid wil maken tussen dat van Eurlings en dat van prins Willem-Alexander, moet ook maar geen onderscheid meer maken tussen rood en groen.
Dan dat woordgebruik waar Pijnenburg het over heeft. Bij het oordeel of iemand ABN spreekt of niet, speelt dat in de praktijk nauwelijks een rol. Tegenover afwijkend woordgebruik is men doorgaans veel toleranter dan tegenover een ongewone uitspraak. Wat betreft aanduidingen als ‘Belgisch-Nederlands’ en ‘Zuid-Nederlands’: de woorden die daarmee aangeduid worden, vormen een bijzondere categorie. Het zijn woorden die in de hedendaagse Vlaamse omgangstaal steeds algemener gebruikt worden. Maar geen Nederlander die ze zal gebruiken, behalve iemand die lollig wil zijn.
De woorden die volgens Pijnenburg met Noord-Nederlands zouden moeten worden aangeduid hebben een bijzondere status. Behalve dat ze (wellicht) van oorsprong alleen in Noord-Nederlandse variëteiten van het Nederlands voorkwamen, maken ze deel uit van het Standaardnederlands. Daardoor overstijgen ze hun geografische beperktheid en daarom worden ze ook gebruikt door Vlamingen die Standaardnederlands willen spreken. Ze zijn ongemarkeerd en behoeven geen aparte aanduiding.