| |
| |
| |
Reacties
Onze Taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie indien mogelijk per e-mail naar: redactie@onzetaal.nl, of anders naar: Redactie Onze Taal, Raamweg 1a, 2596 HL Den Haag. Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen:
• | Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). |
• | Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel u reageert. |
• | Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen. |
• | Lever uw reactie in onder vermelding van naam, adres en (eventueel) functie. De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische veranderingen aanbrengen in reacties, en raadpleegt bij belangrijke wijzigingen de auteur. |
Reacties kunnen doorgaans pas worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert. Niet-geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel.
| |
Vlaams taalgevoelen
Hilde Swennen - Overijse, België
Na het lezen van het interview met Paul Gillaerts over de manier waarop Vlamingen bijbeltaal aanvoelen (Onze Taal oktober), zit ik me in gemoede af te vragen of ik de voeling met mijn eigen taal ben kwijtgeraakt. Een uitdrukking als daar komt niets van in heeft de nieuwe bijbelvertaling niet gehaald omdat ‘wij’ (de Vlamingen) die volgens Gillaerts als Hollands zouden ervaren. Ik zou nog een rits andere voorbeelden kunnen geven van veronderstellingen die kant noch wal raken, maar dat zou te ver voeren: het interview bewijst eens te meer dat het uitermate heikel is je op te werpen als deskundige op het gebied van het Vlaamse Nederlands. Ik kan in tegenstelling tot Gillaerts niet voor de rest van de Vlamingen spreken, maar mijn mening of aanvoelen vertolkt hij in elk geval niet in het minst.
Coulisselandschap bij het landgoed Haag Erf, bij Arnhem.
Foto: Koos Dansen
| |
Waken voor
J.A. de Mooij - Den Haag
Uit vrees voor een te lange inleiding val ik maar met de deur in huis. In hun stuk over ‘klassieke en moderne afraders voor de inleiding van toespraken’ (Onze Taal november) schrijven Bas Andeweg en Jaap de Jong: ‘Sprekers moeten ervoor waken de inleiding niet te overladen met details.’ In deze zin staat één overtollig detailonderdeel (‘niet’) te veel. Ook de slotregel aan het eind houd ik kort, om te voorkomen dat deze brief niet te lang wordt.
| |
Naschrift Taaladviesdienst
Voor de meeste taalgebruikers betekent ergens voor waken zoveel als ‘ervoor zorgen dat iets niet gebeurt’. De zin ‘Sprekers moeten ervoor waken de inleiding te overladen met details’ betekent dus dat sprekers ervoor moeten zorgen dat de inleiding niet te veel details bevat. Niet moet dan, zo beredeneerd, inderdaad weggelaten worden.
Toch is de gewraakte zin uit het novembernummer te verdedigen: waken voor kan volgens de grote Van Dale en het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) ook ‘zorgen voor’ betekenen. Deze betekenis kan het volgens het WNT alleen maar hebben in zinnen met een uitdrukkelijke ontkenning, bijvoorbeeld met de woordjes niet, geen en nooit.
Kortom, als het woordje niet achterwege gelaten wordt, kan waken voor alleen die eerste betekenis krijgen (‘ervoor zorgen dat iets niet gebeurt’). In de zin mét niet kan waken voor beide betekenissen hebben. Om mogelijke verwarring te voorkomen, had die zin in het novembernummer misschien inderdaad beter zonder niet geschreven kunnen worden. (Zie ook www.onzetaal.nl/advies/wakenvoor.html.)
| |
Tussen-n-regeling [1]: coulisselandschap
J. Wesselo - Amsterdam
In verschillende artikelen in het novembernummer van Onze Taal wordt commentaar geleverd op de verwarrende en onlogische tussen-n-regels. De meeste aandacht gaat in dergelijke discussies doorgaans uit naar de misbaksels die het verplicht toevoegen van een tussen-n kan opleveren (ruggengraat en dergelijke), en minder vaak naar misbaksels die ontstaan doordat een tussen-n moet worden geschrapt, bijvoorbeeld als een woord zowel een meervoud op -n als op -s heeft. Dat heeft niet alleen onlogische constructies als hordelopen en gedachtegang tot gevolg, die al aantonen dat deze spelling tegen het taalgevoel ingaat, maar ook échte onzin! Het fraaiste voorbeeld hiervan vind ik het woord coulisselandschap (‘landschap waarin weiden of akkers door bossen, hagen of struiken zijn begrensd’). Het kenmerk van dit landschap is immers dat het meerdere, verschillende achtergronden heeft, en niet maar één, zoals het woord nu suggereert. Door die onlogisch aandoende spelling is het woord een ontkenning van zichzelf geworden.
| |
Tussen-n-regeling [2]: gestopt met Nederlands schrijven
Andries Brouwer - universitair docent wiskunde en informatica, Amsterdam
In het novembernummer van Onze Taal zegt spellingdeskundige Felix van de Laar: ‘Door zijn ingewikkeldheid is het hele systeem voor de zogeheten tussen-n (...) een institutionele uitlokking tot het overtreden van de wet.’
Voor mij is het systeem een aansporing om geen Nederlands meer te schrijven. Sinds de invoering van de nieuwe spelling heb ik alle collegedictaten in het Engels geschreven.
| |
Zaanse gloppen
Ton Oosterhuis - Rhoon
In zijn beschouwing over het Vlielandse woord glop ‘smalle steeg’ (Onze Taal september) legt Riemer Reinsma sterk de nadruk op het element ‘smal’. Glop is verwant met het verouderde gluipen ‘loeren met samengeknepen ogen’, en de betekenisovereenkomst tussen die twee woorden zit volgens Reinsma in het element ‘smalle opening’. Daarnaast vermeldt hij de verwantschap met het Noors, waar het woord betekenissen als ‘gat, gaping, kloof’ heeft.
In Zaandam stroomt het water van de Zaan op een tweetal plaatsen enige tientallen meters direct langs de rijweg (de Oostzijde). Daar ont- | |
| |
staat dus een gaping in de bebouwing. Ze worden in de volksmond aangeduid als ‘het grote glop’ en ‘het kleine glop’. Misschien duidt een glop op Vlieland niet zozeer op ‘smal’, maar op een gat of gaping in de lintbebouwing (net zoals er bij het gluipen een kloof ontstaat tussen beide oogleden). Het woord smal is in ieder geval niet van toepassing op het grote en kleine glop in Zaandam.
| |
Anglicismen
Dr. P. Wisse - Dwingeloo
Maxime Verhagen: ‘Bush-administratie’.
Foto: Dirk Hol
Met plezier en instemming las ik in het novembernummer de bijdrage van Henk Spaan over anglicismen als legacies. Misschien mag ik u nog een voorbeeld van deze dommigheid aan de hand doen: in NRC Handelsblad las ik enige tijd geleden over iets wat gezocht moest worden ‘in een andere directie’.
En het toppunt van dommigheid hoorde ik van Maxime Verhagen, fractieleider van het CDA in de Tweede Kamer, die het in een interview op de buis had over de ‘Bush-administratie’. Dat deed hij niet eenmaal - dan zou je nog aan een verspreking kunnen denken - maar nee, hij volhardde in zijn dommigheid. Ik stem toch al niet op het CDA, maar als hun leiders zo dom zijn, doe ik het zéker nooit.
| |
Tijd aangeven in Hongarije
P.A. van der Knaap - Groningen
Marc van Oostendorp interviewt in het septembernummer van Onze Taal Marjolein Meeuwissen, die heeft onderzocht hoe we in Nederland zeggen hoe laat het is. Dat blijkt per cultuur te kunnen verschillen. Waar de Britten ‘eight twenty’ zeggen voor 8.20 uur, zeggen wij ‘tien voor half negen’.
In Hongarije wordt in sommige situaties het ‘Britse’ systeem gevolgd, bijvoorbeeld op het station, maar vaak ook doen Hongaren het anders. Dan kijkt men niet alleen naar de hele en de halve uren, maar ook naar de ‘kwartieren’. Het is daar mogelijk om te zeggen: ‘Het is drie minuten voorbij driekwart van vier’, wat dan betekent: 15.48 uur.
Als de Donauschwaben, zoals Duitstalige Hongaren genoemd worden, het hebben over ‘viertel vier’ (letterlijk ‘kwart vier’), bedoelen ze kwart over drie. Volgens mij wordt dit systeem van tijdsaanduidingen ook in Oostenrijk gebruikt, en ik heb het nagevraagd bij mensen in het Duitse Passau. Zij begrepen of gebruikten deze manier van tijdsaanduiding ook.
Verder heb ik eens een blunder begaan door bij een afspraak ‘am Mittag’ niet om precies twaalf uur te komen zoals eigenlijk bedoeld was, maar ergens des namiddags.
| |
Statenvertalers
F. Houtman - Bilthoven
Graag kom ik terug op de verkiezing van de ‘invloedrijkste taalgebruiker’ (Onze Taal november) en het achtergrondartikel van Nicoline van der Sijs over de invloed van de Statenvertaling op het Nederlands (Onze Taal oktober). Van der Sijs schrijft: ‘De betekenis van de Statenvertaling voor het Nederlands is niet te vergelijken met die van de Luthervertaling voor het Duits. Terwijl de Luthervertaling het begin van de standaardisering van het Duits vormde en als voorbeeld gold in kwesties van taalgebruik, spelling en stijl, verscheen de Statenvertaling op een moment dat er al vele toonaangevende werken aan de standaardisering waren gewijd, waardoor de Statenvertaling de rol van navolger kreeg en niet die van initiator.’
Anders dan Nicoline van der Sijs ben ik geen taalkundige maar taalgebruiker, dus de juistheid van wat zij stelt, kan ik moeilijk beoordelen. Maar toch mis ik een aspect. Het gaat er niet zozeer om of er al voor de verschijning van de Statenvertaling werken waren gewijd aan de standaardisering van het Nederlands, maar wie erop het Nederlands in de eeuwen erna de meeste invloed heeft gehad. In dat verband lijkt me toch doorslaggevend dat de Statenbijbel het eerste Nederlandstalige boek was dat op grote schaal verspreid werd.
Door de Reformatie kwam er in de zestiende eeuw veel aandacht voor het leesonderwijs aan kinderen van de gewone man, en de Statenbijbel werd daarbij gebruikt als les- en oefenmateriaal. De Statenvertaling had daardoor een grote invloed op de standaardisering van het Nederlands - niet in de laatste plaats door de vele standaarduitdrukkingen die eraan ontleend zijn.
| |
Naschrift Nicoline van der Sijs
Wie beweert dat de Statenvertaling (uit 1637) een grote invloed op de standaardisering had, zal moeten vertellen in welk opzicht dat het geval is: spelling, grammatica of nog iets anders? Keer op keer blijkt dat er voor deze stelling alleen maar indirect bewijs te leveren is. Wat ik in mijn boek Taal als mensenwerk, over het ontstaan van het ABN, nu juist heb proberen te doen, is onderzoeken in hoeverre het huidige taalgebruik terug te voeren is tot de Statenvertaling, en dan blijkt dat veel van de taal die ook nu nog gebruikt wordt (zoals uitdrukkingen en Duitse leenwoorden), terug te voeren is op oudere vertalingen of op oudere grammatica's of schrijvers. Veel keuzes van de Statenvertalers waren al bij verschijning van de bijbel archaïsch (zoals de spelling en sommige grammaticale regels) en die hebben dan ook geen stand gehouden.
De Statenbijbel is overigens zeker niet het eerste Nederlandstalige boek dat op grote schaal verspreid werd: een aantal zestiende-eeuwse bijbelvertalingen, zoals de Deux-Aesbijbel, hadden eveneens een grote verspreiding, en in de zeventiende eeuw evenaarden de werken van Cats in aantal de Statenvertaling.
Johannes Bogerman, voorzitter van de Dordtse synode, en een van de Statenvertalers.
Illustratie: DBNL
|
|