Gemakzuchtig
Voor de volledigheid dient hier nog wel even vermeld te worden dat Favereys gedicht het laatste is van de achtdelige reeks ‘De sneeuwuil’. In die reeks spreekt Faverey een paar keer met veel liefde en bewondering over het dier in kwestie en over zijn schoonheid, zonder ironie: ‘Zodra ik een sneeuwuil zie in het echt, / mag ik van geluk spreken dat ik leef.’ Het lijkt mij niet erg aannemelijk dat Faverey in zijn schoonheidsgedicht een sneeuwuil voor ogen had (gezien woorden als ‘armen’, ‘voeten’, ‘kin’ en ‘stem’), maar dierenliefde doet soms rare dingen. Het zou kunnen. En dan zou men daarin juist nog een argument kunnen vinden voor het gebruik van het vreemde nieuwe woord onmooi: door de dichter niet verzonnen om menselijke schoonheid mee te beschrijven, maar de schoonheid van een hier te lande hoogst zelden te signaleren dier (vijftien waarnemingen sinds 1800).
Maar ook in dat laatste geval houdt het woord iets ondoorzichtigs en toch ook wel iets gemakzuchtigs: zet er maar on- voor en je kunt van ieder woord zijn tegenhanger maken. ‘Een schrijver van smaak moge thans nog enkele nieuwe zelfstandige naamwoorden met on- vormen, behoedzaamheid is hierin zeer aan te bevelen’, zo zegt de maker van het lemma on- in het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Hij vermeldt niet waarop hij zich baseert, maar hij lijkt er bronnen voor te hebben: ‘het schijnt raadzaam zich te beperken tot de thans bestaande woorden, tenzij men er sommige in scherts mocht willen smeden, die dan echter niet in de taal doordringen en slechts als voor eene enkele gelegenheid dienst doen.’ Bij de bijvoeglijke naamwoorden ‘is dezelfde omzichtigheid aan te bevelen’, meent het WNT. ‘Ook daar beperke men zich bij de algemeen gebruikelijke woorden met on-. Inzonderheid houde men dit in het oog bij die bijvoeglijke naamwoorden, tegenover welke andere bestaan, die de afwezigheid van het begrip of de tegenstelling, anders door on- te kennen gegeven, uitdrukken. Tegenover mooi b.v. staat leelijk, tegenover hoog staat laag enz.; er is dus geen reden voor het vormen van woorden als onmooi, onleelijk, onhoog, onlaag.’
Respecteren wij het oude en wijze voorschrift en noteren wij daarom onmooi maar niet in het woordenboek van de poëzie. In het gedicht van Faverey vervange men onmooi, overeenkomstig de voorschriften in het WNT, door lelijk: ‘Hoe lelijk is haar schoonheid.’ Ook zouden wij van de gelegenheid gebruik willen maken de dichter Peter Nijmeijer vriendelijk te verzoeken in een volgende druk van zijn bundel In duizend stukken (1995) in het gedicht ‘Köln’ de elfde regel te wijzigen: ‘Isabelle Huppert is onmooi mooi’ zou dan, in overeenstemming met de voorschriften, verbeterd kunnen worden tot ‘Isabelle Huppert is lelijk mooi’.