| |
| |
| |
‘Ik vind taal leren is voor mij makkelijk’
Het Nederlands van Ebrahim
René Appel - hoogleraar Nederlands als tweede taal, Universiteit van Amsterdam
Bij de vele discussies over de inburgering van nieuwkomers wordt er vaak vol bewondering gesproken over het Nederlands van Máxima. Maar hoe indrukwekkend haar prestaties op dit gebied ook zijn, ze is natuurlijk niet representatief voor al die andere nieuwe Nederlanders. René Appel - die zich al eerder verdiepte in Máxima als tweedetaalverwerver - observeerde een Amsterdamse schakelklas en sprak uitvoerig met een van de leerlingen.
‘Geen kunst’, was een veelvoorkomende reactie op alle lovende berichten over het Nederlands van prinses Máxima, en dus ook op mijn artikel in Onze Taal van afgelopen januari. Máxima kon zich de duurste en beste docenten veroorloven en ook verder waren de omstandigheden waarin ze haar nieuwe taal moest leren een stuk gunstiger dan die van andere nieuwkomers. Kun je ook zonder zulke privileges snel en goed een tweede taal leren?
Ebrahim is veertien jaar en hij zit op een Amsterdamse school voor voortgezet onderwijs, in een schakelklas met uitsluitend leerlingen die nog maar betrekkelijk kort in Nederland zijn, zogenoemde zij- of neveninstromers. Eind 1999 kwam hij met zijn familie vanuit Afghanistan naar Nederland, op de vlucht voor de Taliban, en na allerlei omzwervingen woont hij nu in een asielzoekerscentrum in Amstelveen. Hij ziet voorlopig zijn toekomst in Nederland.
| |
‘Accenttaal’
Ebrahim weet nog niet welk beroep hij moet kiezen. Hij wilde altijd uitvinder worden. ‘Ik moest een ontdekking maken. Vroeger, toen in Afghanistan, was geen elektriciteit. En toen dacht ik aan die man die heeft de ontdekking van de elektriciteit gedaan. Hij heeft heel veel voor ons gedaan en dacht ik: moest ik ook zo'n ontdekking maken.’ Nu overweegt hij om in de IT-sector te gaan werken. In ieder geval wil hij proberen na de schakelklas in de vwo-stroom te komen, en dat moet hem kunnen lukken, gezien zijn motivatie en intelligentie.
Vanuit Afghanistan heeft Ebrahim drie talen meegenomen: Farsi (ook wel ‘Perzisch’ genoemd), Dari en Pashto, alle drie Iraanse talen, behorend tot de familie van de Indo-Europese talen. Volgens hem zijn Farsi en Dari bijna hetzelfde. Het Dari noemt hij een ‘accenttaal’, waarmee hij een dialect bedoelt, en het Farsi is ‘een echte taal, die voor boeken en voor kranten gebruikt wordt en zo’. Dari is de taal die bij hem thuis wordt gesproken, het Farsi heeft hij in Afghanistan op school geleerd, en het Pashto heeft hij opgepikt in de apotheek van zijn vader, waar hij ook werkte en klusjes deed. Daarnaast kan hij ook nog Arabisch lezen en uitspreken - de koran - maar naar eigen zeggen begrijpt hij het niet.
| |
Geen woordenboek
Ebrahim beschikt over een behoorlijke taalaanleg, en dat weet hij van zichzelf: ‘Ik vind taal leren is voor mij makkelijk. Want ik heb veel talen geleerd, bijvoorbeeld Engels had ik gewoon van tv geleerd.’ Toch is hij zich ook zeer bewust van het feit dat hij zijn best moet doen om zich het Nederlands eigen te maken. Zo kijkt hij naar het Jeugdjournaal omdat dat makkelijker is dan het gewone journaal. Hij probeert ook waar mogelijk naar Nederlandse gesprekken te luisteren: ‘Als ik zit op tram of metro wanneer ze praten.’ Mensen praten wel vaak te snel of te moeilijk. ‘Toch luister ik op die woorden. Hoe ze spreken. Daar kan ik ook op deze manier van leren en zo.’
Ebrahim doet, met andere woorden, soms spontaan precies wat hij volgens de boekjes zou moeten doen, namelijk zijn eigen taalproductie afzetten tegen die van moedertaalsprekers om na te gaan op welke punten hij zich nog zou moeten of kunnen verbeteren.
Voor het interpreteren en leren van nieuwe woorden hanteert Ebrahim ook een geschikte strategie, die hij zelf ‘een heel goeie manier’ vindt. ‘Ik gebruikte vroeger woordenboek, maar nu gebruik ik meestal geen woordenboek. Ik wil zelf onderzoeken wat het betekent door de zin goed te lezen en door goed kijken wat bedoelen ze ermee. Daardoor kan je de woorden snappen.’ Hij weet dat bepaalde lectuur misschien te hoog gegrepen is: ‘Als je bijvoorbeeld krant leest, krijg je in één zin tien woorden... die tien woorden ken je helemaal niet.’ Een makkelijk boek is geschikter volgens hem: ‘Als je in een makkelijke boek leest, misschien krijg je in één zin één woord die je niet snapt, maar door die andere woorden krijg je ook te weten wat die woord betekent.’
| |
| |
Tweedetaalleerder Ebrahim: ‘In metro spreken die mensen echt heel moeilijk.’
Foto: Frank Fahrner
| |
Schakelklas
Een handicap voor Ebrahim is in feite dat hij zowel in het asielzoekerscentrum als in zijn schakelklas niet of nauwelijks in contact komt met moedertaalsprekers van het Nederlands, en hij weet dat dat belangrijk is om zijn taalvaardigheid te verbeteren. ‘Deze school spreken we weinig Nederlands. We leren wel veel grammatica en zo, maar we gebruiken het weinig.’ Met ‘grammatica’ bedoelt hij allerlei oefeningen die gericht zijn op het gebruik van correcte vormen, bijvoorbeeld het leren van de verleden tijd en het voltooid deelwoord van werkwoorden - de bekende rijtjes. Toen hij in Den Bosch woonde, zat hij nog in een klas met ook Nederlandse kinderen: ‘Daar had ik Nederlandse vrienden en ze helpten mij met de taal en zo. Was heel... heel leuk, want ik leerde veel van hun. En hier moet ik het nog aan de andere jongens leren.’
Het onderwijs in een schakelklas als waarin Ebrahim zit, is erop gericht om leerlingen voor te bereiden op instroom in een ‘gewone’ klas. Het niveau van de schakelleerlingen kan onderling enorm verschillen. De een zal terechtkomen in een tweede klas van het vmbo, terwijl zijn klasgenoot misschien in een 3-vwo-klas kan worden geplaatst. Om die reden werken de leerlingen over het algemeen zelfstandig aan allerlei taken. Alleen bij uitzondering is er sprake van klassikale interactie met een docent die de leerlingen door de stof leidt.
| |
Subtiel
Maar hoe doet Ebrahim het in de praktijk? Aan zijn uitspraak en - zoals al enigszins bleek - aan zijn grammatica is (uiteraard) te horen dat hij het Nederlands als tweede taal (NT2) heeft geleerd, maar veel klanken die notoir moeilijk zijn, zoals de eu en de ui, spreekt hij correct uit. Zijn ‘buitenlandersaccent’ is vooral te horen in woorden als school en Den Bosch, die nog een beetje klinken als [sjchool] en [Den Bosj]. Ook gaan is en was nog weleens de richting uit van [izze] en [wazze].
De werkwoorden worden over het algemeen goed vervoegd, zoals in ‘ik vond’ en ‘het is gestegen’, maar soms worden sterke werkwoorden zwak gemaakt, wat leidt tot ‘helpten’, ‘geefde’ en ‘spreekte’. Ebrahim gebruikt meestal lidwoorden waar dat moet, hoewel ze soms ontbreken, zoals in ‘In metro spreken die mensen echt heel moeilijk.’ Uit dit zinnetje blijkt trouwens ook dat hij - zoals veel NT2-sprekers - af en toe het ‘sterkere lidwoord’ die gebruikt in plaats van de. Natuurlijk heeft hij ook problemen met het bepaald lidwoord: het wordt vaak de, zelfs in de huiswerk, toch een woord dat hij alle dagen op school tegenkomt. In het verlengde daarvan gaat het nogal eens fout met de buigings-e in het bijvoeglijk naamwoord, dus heeft hij het over ‘onze geloof’ en ‘een makkelijke boek’. Hij noemt een jongen die heel veel praat zelfs ‘een ouwe wijf’.
Het correcte gebruik van er is ondertussen bekend als het klassieke struikelblok voor mensen die Nederlands als tweede taal leren; ook Máxima worstelde ermee. Ebrahim doet het vaak verrassend goed, zoals in ‘Er was een soort cassetterecorder met koptelefoon’ en ‘Dus er is nog oorlog daar en het lijkt of er niet oorlog is.’ Die laatste zin laat overigens ook zien dat de problemen van NT2-sprekers soms subtiel liggen. Zo zou terwijl als vervanger van en wellicht beter zijn, net als geen in plaats van niet. De grammatica van tweedetaalverwervers is vaak wat minder stabiel dan die van moedertaalsprekers, en dus ontbreekt bij Ebrahim er ook af en toe, zoals in ‘Maar het hangt van af of je wilt leren of niet.’ Deze zin laat wel meteen zien hoe vaardig hij al is met een constructie als afhangen van.
| |
‘Een grote mens en bekend’
Geregeld heeft Ebrahim (E) woordvindingsproblemen, zoals in het volgende stukje dialoog met mij (RA).
E: ‘Mijn opa was een... hoe zeg je dat? Een mens dat... een kapitein zeg maar, een gezagvoerder of zo.’
RA: ‘Was je vader of je opa een gezagvoerder of kapitein?’ (Eerder ging het ook over zijn vader.)
E: ‘Nee, mijn vader, hij was gewoon... Ik weet niet hoe je zegt, een grote mens en bekend.’
RA: ‘Een bekend mens?’
E: ‘En ook een slimme mens.’
Kennelijk wil Ebrahim vertellen dat zijn vader in Afghanistan een intellectueel met een grote maatschappelijke status was, maar het lukt hem niet de juiste woorden te vinden. Daarom neemt hij aanvankelijk zijn toevlucht tot woorden die hij wel geleerd heeft en die min of meer de goede richting in gaan: kapitein en gezagvoerder. Het komt vaker voor dat hij een woord kiest dat er net naast zit. Zo noemt hij krantenkoppen ‘titels’, die hij vaak niet begrijpt, want ‘ze zijn zo kort en ze betekenen ook zo veel’.
| |
Woordvolgorde
Uit eigen ervaringen met vreemde talen weet vrijwel iedereen dat voorzetsels ook tot de kwelgeesten behoren. Ebrahim doet het vaak goed, bijvoorbeeld: ‘Hij wilde tegen de mensen zeggen...’, ‘Ze kwamen uit Tsjetsjenië’ en ‘verhuizen naar ergens anders’. Soms kiest hij het verkeerde voorzetsel, zoals in ‘op Den Bosch’ en ‘Ik luister op die woorden.’
| |
| |
Ook de woordvolgorde is zo'n struikelblok. Docenten Nederlands als tweede taal laten hun cursisten vaak tientallen oefeningen maken om die onder de knie te krijgen. Met name de plaats van de persoonsvorm in hoofdzinnen na een vooropgezette bepaling (‘Morgen ga ik zwemmen’) en in bijzinnen (‘... dat ik morgen ga zwemmen’) wordt veel getraind. De oefeningen gaan op den duur vaak foutloos, maar als de cursisten dan spontaan iets moeten zeggen, produceren ze zinnetjes als ‘Gister ik kon niet naar school’ of ‘Het gaat wel als hij wil mij helpen.’ Ebrahim doet het opvallend goed wat betreft de woordvolgorde, zoals de volgende zinnen laten zien:
- | Bij onze provincie is gebied waar veel uranium is. |
- | Het lijkt dat in Afghanistan de situatie veranderd is, maar het is niet veranderd. |
- | Hij [zijn broer Tehar] kijkt wel naar televisie als hij geen andere dingen te doen heeft. |
Uit Ebrahims taalgebruik blijkt ook vaak dat hij zoekt naar de goede woordvolgorde. In de literatuur over tweedetaalverwerving heet dat veelal ‘monitorgebruik’: Ebrahim controleert als het ware zijn eigen taalgebruik op correctheid. Zo'n zin waarin hij min of meer zoekt naar de juiste vorm is de volgende: ‘Maar ik denk dat als je geleerd hebt, niet... eh... dat... eh, komt dat niet.’ (Hij bedoelt: als je het goed geleerd hebt, dan krijg je die problemen met het Nederlands niet.) Er gaat natuurlijk ook weleens iets fout met de woordvolgorde, zoals in ‘Dus bijvoorbeeld Rusland kwam en toen iedereen ging met Rusland vechten.’ Bepalingen komen af en toe ook op de verkeerde positie, zoals het tweede goed in de volgende zin: ‘Als je goed oplet wat je zegt en zo, dan kan je goed iets uitspreken.’
| |
Zomervakantie
Waarschijnlijk liggen Ebrahims grootste problemen met het Nederlands wel in het lexicon. Het kost hem soms moeite op het juiste woord te komen (zie het kader hiernaast). Uitdrukkingen in het Nederlands leveren geen problemen op als hij de woorden kent, zoals in ‘Als de kat van huis is, dansen de muizen’, een voorbeeld dat hij zelf spontaan geeft. Maar als ik hem vraag wat ‘Ze maaiden hem het gras voor de voeten weg’ betekent, moet hij het antwoord schuldig blijven, omdat hij niet weet wat maaien betekent.
Ebrahim is bewonderenswaardig in zijn ambitie, zijn werkkracht en ook in zijn inzicht, want hij beseft heel goed dat het leren van wat hij ‘grammatica’ noemt niet zomaar tot beter taalgebruik leidt. Als er te weinig gespreksmogelijkheden zijn, moet hij toch doorgaan met die rijtjes. Hij nam zich dus voor om in de zomervakantie voor zichzelf goed te gaan oefenen. ‘Ik ging zinnen maken en zo.’ Steeds maar weer, want hij wil beter worden, en ‘de taal is heel belangrijk’.
Niet alleen als je uit Argentinië afkomstig bent, dure privé-taallessen hebt gehad en alle kans krijgt om Nederlands te leren, kun je het dus heel goed doen bij het verwerven van die tweede taal. Ook als je onder benarde omstandigheden uit Afghanistan bent gevlucht en de condities om een taal te leren veel slechter zijn, kun je soms een fantastische prestatie leveren. Ebrahim vormt het levende bewijs.
|
|