Onze Taal. Jaargang 71
(2002)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |||||||||||
Cryptomnesie
| |||||||||||
Asterix-vertaling [1]: Rare jongens...
| |||||||||||
Asterix-vertaling [2]: Je suis médusé
|
- | Nou, we staan er mooi op! |
- | We zijn voor ons leven getekend. |
- | Misschien vindt iemand dit schilderachtig, maar ik niet. |
- | Wat een tafereeltje... |
- | Ons (piraten)bedrijf is opgedoekt. |
Asterix-vertaling [3]: kwallen en armada
Santiago Martín - Ljubljana, Slovenië
Ingmar Heytze schrijft in het septembernummer over een vertaling van een piratenscène uit Asterix. Het 1ste legioen, waarin ‘Je suis médusé!’ vertaald is door het enigszins magere ‘Ach, 't went wel...’ De Franse versie verwijst op een ludieke manier naar het schilderij Le radeau de la Méduse van Théodore Géricault. Het Franse méduse betekent echter ook ‘kwal’, en we kunnen dus ook proberen om dichter bij de brontekst te vertalen, net als de Sloveense vertaler A. Berger deed. De Sloveense piraat verzucht: ‘Ik hoop dat er geen kwallen zijn’ (‘Upam, da ni meduz’). Andere mogelijkheden zijn het simpele ‘Kwallig!’ en ‘Ons schip is naar de kwallen.’ Stoutmoediger, want vrijer vertaald, is: ‘De Zilvervloot zullen we nooit worden!’, of misschien zelfs ‘We zijn weer gearmadeerd!’ De eerste suggestie verwijst naar het Nederlandse piratenverleden, de tweede naar de Armada, de Spaanse oorlogsvloot die op 22 augustus 1588 ten onder ging.
Vertalen is enteren.
Asterix-vertaling [4]: Abraracourcix
W. Kreuze-Schrauwen - docente Frans, Roosendaal
In de septemberaflevering van de rubriek ‘Raptus’ staan enkele voorbeelden van namen in de strip Asterix, en de betekenis ervan. Een van de namen, Abraracourcix, is inderdaad afgeleid van à bras raccourcis, alleen betekent dit niet ‘wild en sterk’, zoals er in het stuk staat, maar ‘met verkorte arm’. Als hoofd van de nederzetting hoeft Abraracourcix niets te doen; hij hoeft niet ‘zijn armen uit de mouwen te steken’. In de strip heeft hij ook daadwerkelijk korte armen.
U of jij? [i]: u leeft wél in Vlaanderen
Guido Kuppens - Tessenderlo
‘In Vlaanderen is geen beleefdheidsvorm en geen vertrouwelijkheidsvorm’, beweert dr. Frans Debrabandere in het artikel ‘U of jij: wat moet je nou?’ van Jan Erik?
Grezel (Onze Taal oktober). Dat is onjuist. Ge/gij is de vertrouwelijkheidsvorm en u is de beleefdheidsvorm, die heel gangbaar is, ook in de gesproken taal. Dat u kan in Vlaanderen wel in minder situaties gebruikt worden dan in Nederland. Dat is het gevolg van de bredere toepassing van gij: wij gebruiken die vorm ook tegenover mensen met wie we niet echt vertrouwelijk zijn, maar bij wie we toch niet op het erg formele u willen overschakelen.
Gij/ge wordt trouwens nagenoeg uitsluitend in de spreektaal gebruikt. Ik spreek bijvoorbeeld mijn kinderen en mijn vrienden aan met gij en ge, maar als ik ze een mailtje stuur, is het ‘jij’ en ‘je’. Wellicht doen we dat om rare en oubollige werkwoordvormen (gij kwaamt, gij zaagt) te vermijden.
Veel Vlamingen beschouwen u overigens blijkbaar niet (meer) als een meervoudsvorm. Daarvoor gebruiken ze dan vaak jullie, ondanks de vertrouwelijke bijklank van dat woord. Ik heb al een situatie meegemaakt waarbij een Nederlander gepikeerd reageerde omdat een Vlaming jullie in een brief had geschreven: hij vond dat onbeschoft.
Naschrift dr. Frans Debrabandere
De reactie van de heer Kuppens is een mooie illustratie van wat Jan Erik Grezel eveneens schreef: ‘Maar onder invloed van het Nederlands wordt het een hutspot.’
U of jij? [2]: afstand houden is soms makkelijk
Dr. D.K. Kettens - Putten
In het artikel van Jan Erik Grezel over aanspreekvormen (Onze Taal oktober) las ik dat tutoyeren de afstand tot de ander verkleint - de auteur rept van ‘solidariteit’ en mensen ‘schouder aan schouder’ zetten. Dat lijkt me nogal ver gaan. Het klinkt eerder idealistisch dan realistisch, want tutoyeren heeft vaak niet het gewenste effect. Juist het bewaren van een zekere afstand maakt het in sommige gevallen gemakkelijker om iemand in zijn waarde te laten, bijvoorbeeld in een moeilijke discussie of als het gaat om een zaak waarbij iemands integriteit op het spel staat. Dat was een van de redenen waarom er in het kabinet-Den Uyl tijdens de ministerraad niet werd getutoyeerd. Dit maakte het voor de bewindslieden gemakkelijker om elkaar moeilijke dingen te zeggen, zo vertelde toenmalig staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk W. Meijer in een interview dat Intermagazine in 1986 met hem had.
Eenzelfde beeld komt naar voren in een column van Michel van der Plas in Elseviers Magazine in 1977, waarin hij spreekt over het tutoyeren van ouders, iets wat in het ouderlijk huis van Van der Plas kennelijk gebruikelijk was. Ook hij schrijft dat tutoyeren juist in conflictsituaties extra pijnlijk was omdat alles wat werd gezegd extra hard klonk.
Van der Plas zegt in die column ook, en ik ben het daar nu nog steeds volkomen mee eens, dat jij een sleutel tot toenadering is die vrijwillig door de bezitter moet worden afgestaan. Het veronderstelt een vertrouwelijkheid die wederzijds moet zijn. Eenzijdig opgelegd tutoyeren schept een grotere afstand dan het gebruik van u. Bovendien is er, ook als je dat om welke reden dan ook zou willen, geen weg terug.
U of jij? [3]: verwarring bij kinderen
P.S. Bruins en W. Bruins-Koetzier - Havelte
Jan Erik Grezel bespreekt in het - ons zeer aansprekende - artikel ‘U of jij: wat moet je nou?’ (Onze Taal oktober) onder meer de vraag of kinderen ‘u’ of ‘jij’ tegen hun ouders zeggen. Onze beide kinderen hebben ons altijd aangesproken met u; iets wat ze nog steeds doen. Maar onze zevenjarige kleinzoon, die in Tanzania is opgegroeid en sinds vorig jaar weer in Nederland woont, kent de precieze regels voor u en jij nog niet helemaal. Hij ging met zijn vader in Deventer naar zwemles en babbelde na afloop van de les met een oudere meneer. Hij vertelde onder andere over Tanzania en sprak deze hem onbekende man aan met je en jij. Dat hoorde zijn vader, en deze legde hem uit dat je een ouder iemand die je niet kent met u hoort aan te spreken. Kort daarna kwam hij bij ons op bezoek. Zijn vraag was toen: ‘Wat moet ik nu? Jullie zijn oude mensen, maar we kennen jullie wel erg goed. Moet ik nu “u” of “jij” zeggen?’
Verder valt ons op dat op de televisie nogal eens een vraag gesteld wordt als: ‘Mag ik Janneke zeggen?’ In dat geval durft bijna niemand te antwoorden: ‘Nee, liever niet.’ Je wordt min of meer voor een voldongen feit gesteld. En dan komt het: ‘Janneke, u hebt zo'n aardig artikel geschreven.’ Dat slaat als een tang op een varken! Bij Janneke hoort jij en niet u. ‘Mevrouw, u hebt’, maar ‘Janneke, jij hebt’.
Volgens ons is het beter dat kinderen hun onderwijzer weer met u aanspreken. En ook voor volwassenen is het verstandiger dat ze weer ‘u’ zeggen tegen hun dokter, de politie, enzovoort. Met de nu gepropageerde normen en waarden kunnen we beter weer teruggaan naar de beleefdheidsvormen van weleer.
U of jij? [4]: ‘meneer Toon’
Evert Barendrecht - Alkmaar
Bij het lezen van het artikel over u en jij in het oktobernummer schoot mij het volgende te binnen. Aan het eind van de jaren zestig werkte ik als zeventienjarige in de vakanties bij een levensmiddelengroothandel. De regels voor de aanspreekvormen waren heel overzichtelijk. Iedereen noemde iedereen bij de voornaam, en ook een jonge vakantiewerker mocht hieraan meedoen. Ook mocht iedereen met je worden aangesproken, iets wat ik zelf weleens vreemd vond tegenover vijftig- en zelfs zestigjarigen. Er was één uitzondering, en dat waren de drie directeuren. Die diende je met u aan te spreken én met meneer voor hun voornaam, dus:
- | Goedemorgen meneer Toon |
- | Dag meneer Marinus |
- | Goedenavond meneer Sidon |
Dat vond ik indertijd een heel mooie oplossing.
U of jij? [5]: geen je- maar u-relatie
Piet van Dijk - leraar en tolk-vertaler, Oosterhout
Nadat ik het artikel ‘U of jij: wat moet je nou?’ van Jan Erik Grezel had gelezen, viel me in de gids met de titel ANWB-winterkriebels op dat de ANWB op de Ikea-toer gaat. In de gids wordt de lezer consequent met je aangesproken. We lezen
bijvoorbeeld: ‘Bel met 0900 - 9622 en je hoort welke files je tegen zult komen.’
Ik heb de hoofddirectie in een brief geschreven dat de ANWB volgens mij geen ‘je-relatie’ met zijn leden heeft, maar een ‘u-relatie’.
Foute woorden
Elisabeth C.G. den Teuling - Middelburg
Ingmar Heytze inventariseert in de oktoberaflevering van zijn rubriek ‘Raptus’ de ‘foute woorden’ die volgens de lezers van Onze Taal beter achterwege kunnen blijven in gedichten. Maar er zijn geen foute woorden voor gedichten. Een dichter schrijft een gedicht met gevoel, verstand en plezier, en hij mag daarvoor de woorden gebruiken die hem ten dienste staan - allemaal.
Er zijn hooguit woorden die niet correct geschreven of gebruikt worden. En ikzelf zou liever bezwaar aantekenen tegen het gebruik van het Engelse woord ‘revisited’ boven de tekst van Heytze. We moeten proberen het Engels alleen te gebruiken wanneer er geen goed Nederlands woord te vinden is! Dat onnodige Engels vind ik, en vele Onze Taal-lezers met mij, pas foutief woordgebruik.
Collaterale schade
Wouter Wessel - New York
Ton den Boon noemt in zijn overigens uitstekende artikel over de nieuwe woorden van 11 september onder meer collaterale schade, dat hij omschrijft als: ‘onbedoelde schade aan burgerdoelen die zich toevallig in de buurt van een doelwit bevinden’ (Onze Taal september). In het Engels gaat deze term al een tijdje mee. Al in 1820 werd hij door een Brits gerechtshof gebruikt in een zaak over slavenhandel. Tijdens de oorlog in Vietnam, in 1961, verkreeg de uitdrukking een nieuwe ‘populariteit’. De betekenis van dit militaire eufemisme verschoof enigszins: ‘onbedoelde slachtoffers onder de burgerbevolking’. Die nieuwe betekenis kwam ook naar voren in de woorden van Timothy McVeigh, die in april 1995 een federaal gebouw in Oklahoma City opblies. Toen hem werd gevraagd of hij berouw had over het feit dat er zo veel kinderen bij deze aanslag waren omgekomen, antwoordde hij: ‘There's always collateral damage’ (‘Er is altijd collaterale schade’).
Spatje [1]: klein longdrinkglas
Johan Wensink - Groningen
In de oktoberaflevering van de rubriek ‘Vraag en antwoord’ omschrijft de Taaladviesdienst een ‘spatje’ als ‘een ander woord voor “jenever”’, maar volgens mij is het een halfhoog longdrinkglas. Zover ik me kan herinneren staat de naam ‘spatje’ ook op de dozen waarin deze glazen verkocht worden. Alleen een ‘spatje’ bestellen in de kroeg of restaurant ken ik niet, maar bijvoorbeeld ‘een oude jenever in een spatje’ wel. Dit gebeurt geregeld, zeker als er ijs bij moet, dat niet in een klein borrelglaasje past. Een spatje is hanteerbaarder dan een glas met een voetje, en het wordt ook niet zo snel omgestoten.
Waarom zo'n glas een ‘spatje’ genoemd wordt, weet ik niet; het enige wat ik in dit verband kan bedenken is dat er minder (‘een spatje’) in gaat dan in een longdrinkglas.
Spatje [2]: whisky of cognac met cola
Anne-Marie van Stratum - Sterksel
Volgens de Taaladviesdienst is een spatje ‘een glaasje jenever’ (‘Vraag en antwoord’, Onze Taal oktober), maar wanneer ik in een kroeg een spatje bestel, dan krijg ik een longdrinkglas gevuld met een bodem whisky of cognac aangevuld met cola en ijsblokken.
Spatje [3]: mix in whiskyglas
Natasja Vuik - Schiedam
In het oktobernummer van Onze Taal staat dat een spatje ‘jenever’ is. In Rotterdam is dit al ten minste twintig jaar ook een term voor alcohol met een kleine hoeveelheid frisdrank. Dit kan zowel rum zijn met wat cola als bijvoorbeeld tequila met Sprite. Zo'n spatje wordt meestal geserveerd in een whiskyglas en zonder ijs.
Spatje [4]: bierglas
Gerard van Reijsen - vrijwilliger Bastacafé, Den Haag
Er zijn kennelijk geen kroeglopers bij de Taaladviesdienst actief; een spatje is een hoog, smal bierglas van dun glas. Als iemand ‘een spatje’ bestelt, wil hij dus een tapbiertje in zo'n glas geserveerd hebben.
Spatje [5]: licht met donker bier
Margriet Dols - Grevenbicht
De term spatje wordt in Limburg vaak gebruikt voor een glas licht bier met een klein beetje (een spatje) donker.
Tnegentig
R. Bloch - Doetinchem
Nicoline van der Sijs noemt in de oktoberaflevering van haar rubriek ‘Etymologica’ over de veranderlijke d en t helaas niet een van de bijzonderste voorbeelden van een weggelaten t, namelijk negentig.
Ik herinner me dat onze leraar Nederlands, D.A.M. Binnendijk, ons eens een oude Nederlandse tekst voorlegde, waarin het woord tnegentig voorkwam. Ik herinner me feilloos dat de leraar ons op de analogie met tachtig wees. Past die t van tachtig en tnegentig niet in het stuk van Van der Sijs?
Naschrift redactie
In de oktoberaflevering van ‘Etymologica’ ging het om de veranderlijke d of t die om klanktechnische redenen werd toegevoegd of juist weggelaten. De t in tachtig is iets anders: het is een overblijfsel van een voorvoegsel ant-/hund-, dat met het woord honderd samenhangt. In oudere taalfasen waren de tientallen boven de zestig van dit voorvoegsel voorzien, later werd het ook, naar analogie, aan lagere tientallen toegevoegd. Bij tachtig is de t daarvan overgebleven (het enige tiental waarvan het basisgetal met een klinker begint), bij veertig, vijftig, zestig en zeventig zien we het nog terug in de scherpe uitspraak van de v en de z: [feertig], [fijftig], [sestig] en [seventig]. En als u in een West-Vlaamse supermarkt afrekent, hebt u kans dat u nog om ‘een euro tvijftig’ wordt gevraagd.