| |
| |
| |
[Nummer 10]
| |
| |
| |
U of jij: wat moet je nou?
Aanspreekvormen in Nederland en Vlaanderen
Jan Erik Grezel
Weinig woorden weerspiegelen zo helder maatschappelijke veranderingen als u en jij. Het gebruik van deze aanspreekvormen is binnen drie generaties drastisch verschoven. U drukt tegenwoordig eerder afstand uit dan beleefdheid, maar ook zeker nog respect en status. Toch kan u als een klap in je gezicht voelen - je en jij verkleinen immers de afstand tot de ander. Voor Nederlanders, Vlamingen en buitenlanders blijft het lastig kiezen uit die kleine woordjes.
Geen duidelijker blijk van de problemen met de aanspreekvormen dan het krampachtige u van Adriaan van Dis. In het tv-programma Zomergasten sprak hij in augustus een avond lang met historicus Cees Fasseur. Van Dis, vermaard om zijn dictie, probeerde vast te houden aan z'n u. Gaandeweg het gesprek kostte dat hem steeds meer moeite, zeker toen Fasseur begon te ‘Adrianen’. In het laatste uur gaf Van Dis zich half gewonnen. Hij zwalkte tussen u en jij.
Het lijkt een hopeloos gehannes met het Nederlandse u en jij/je. Bovendien hebben we nog het onbepaalde je, als vlot alternatief voor het grauwe men (‘Zoiets doe je niet’), en de meervoudsvorm u naast jullie. Gij is in Nederland uit het dagelijks taalgebruik verdwenen. De Vlamingen hebben het een stuk gemakkelijker. Zij gebruiken ge/gij standaard als onderwerpsvorm van de tweede persoon enkelvoud. Maar onder invloed van het Nederlandse systeem met u, jij en je dreigt ook in Vlaanderen de zaak op drift te raken.
| |
Verlegenheid
Het aardige van de u/jij-problematiek is dat iedereen erover mee kan praten. Elke taalgebruiker hapert weleens bij de keuze en weet ook waarom. Het heeft niet zozeer met gebrek aan taalbeheersing te maken, als wel met onzekerheid over de relatie tot de aangesprokene en de situatie van het moment. Ook al heeft de gedistingeerde directeur je gemoedelijk gevraagd hem maar te tutoyeren, het u is je mond uit voor je er erg in hebt.
De kern van de kwestie is dat je met u en jij/je van alles kunt uitdrukken en vastleggen. U staat voor afstand en respect, zakelijkheid en status, maar ook nog altijd voor beleefdheid en onderscheid. Jij en je is in de regel informeel en klinkt kameraadschappelijk en vertrouwd. Als u het teken van afstandelijkheid is, dan is jij/je het symbool van solidariteit. U geeft makkelijk een verwijdering van mijlen, je en jij zet de mensen schouder aan schouder. Het sterk toegenomen jijen en jouen is de exponent van een halve eeuw informalisering en maatschappelijke nivellering.
En toch blijven we twijfelen. Dat komt natuurlijk doordat elke situatie en relatie net weer iets anders is. Voelen we afstand en willen we die aangeven? Of toch meer genegenheid, gelijkheid en broederschap?
De onduidelijkheden rond de aanspreekvormen lijken zo oud als het Nederlands zelf. Honderd jaar geleden bijvoorbeeld bestond er in de schrijftaal een kloof tussen de oudere generatie die gij gebruikte en de jongeren die jij en je aandurfden. Wanhopig werpt taalkundige Von der Hake in 1908 de vraag op: ‘Wat moet een taal beginnen, waarin men in verlegenheid zit, hoe iemand aan te spreken?’
De meeste Nederlanders tussen de dertig en zestig worden tegenwoordig als aangesprokene voortdurend tussen u en jij heen en weer geslingerd. Bij de supermarkt krijg ik u als ik me geschoren heb, maar met stoppels ben ik ‘jij’. U lijkt bedoeld voor het maat- en mantelpak, jij past bij de joggingbroek. Op mijn werk ben ik, ongeacht mijn voorkomen, ‘jij’ voor de collega's en ‘u’ voor het kantinepersoneel. Mijn studenten bedienen zich van beide.
| |
Ouders van nu: geen u
De u/jij-wisseling is moeilijk in regels vast te leggen. Deze woordjes hebben niet zozeer ‘betekenis’ zoals boek of broodje kaas, als wel een ‘lading’ met sociale en psychologische potentie. Niet alleen leeftijdsverschil en maatschappelijke positie bepalen de keus, maar ook veranderlijke factoren als uiterlijk, verhouding, uitstraling en sfeer van het moment.
Daar komt nog bij dat de u/jij-wisseling met de mode en de tijdgeest meewaait. Weinig woorden weerspiegelen zo helder maatschappelijke veranderingen. De toename van het jijen en jouen van de afgelopen honderd jaar is gelijk opgegaan met het gebruik van voornamen.
Het duidelijkst is dat in het gezin. Ouders van nu
| |
| |
stellen het zonder u. Op basis van gegevens van onderzoekster Hanny Vermaas schrijven Peter Burger en Jaap de Jong in hun Taalboek van de eeuw dat ‘u’-zeggen tegen ouders in minder dan een eeuw grotendeels is verdwenen. ‘Omstreeks 1987 spraken jongeren tussen de 14 en de 17 hun ouders bijna allemaal aan met je en jij. Hun ouders hoorden ze echter overwegend “u” zeggen tegen hun grootouders. Van de jongeren zei slechts 11 procent nog “u”, maar vooral in speciale situaties, bijvoorbeeld als er kennissen bij waren.’ Ook op het werk is het veelal je en jij, hoe de hiërarchie ook is.
Illustratie: Reid, Geleijnse en Van Tol. Eerder verschenen in NRC Handelsblaad.
Het gaat hier niet alleen om cijfers. De expressieve lading van de voornaamwoorden is eveneens anders geworden. Volgens de gedegen Geschiedenis van de Nederlandse taal (1997) is vooral de laatste 25 jaar de gevoelswaarde van u veranderd. Getuigde u voorheen van beleefdheid, tegenwoordig druk je er vooral mee uit dat er een zekere afstand bestaat. En ook het gebruik van jij verschoof: vroeger gaf je er vertrouwelijkheid mee aan, nu in de eerste plaats solidariteit.
Maar hoe heeft die verandering zich voltrokken? Hanny Vermaas heeft zich jarenlang met de ontwikkeling van u naar jij/je beziggehouden. Ze publiceerde onlangs haar proefschrift Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw (besproken in het septembernummer van Onze Taal).
| |
U en jij: de opvallendste veranderingen
* | We zeggen en schrijven veel meer ‘jij’ en ‘je’ dan vroeger, zoals we ook veel vaker voornamen gebruiken. We zijn informeler geworden en proberen gelijkwaardig met elkaar om te gaan. |
* | Gold u altijd als beleefdheidsvorm, de laatste drie decennia wijst u in de eerste plaats op afstand. Jij was vertrouwelijk, tegenwoordig drukt het vooral saamhorigheid en gelijkheid uit: ‘Wij (jij en ik) staan op gelijke voet.’ |
* | Het ‘allemans-je’ is sterk in opmars: het je (niet jij!) waarmee iederéén wordt aangesproken. Het vervangt zowel u als men (‘Je kent dat wel’), maar kan rustig samen met u gebruikt worden (‘Je meubelt er gewoon beter. Onze medewerkers zullen u graag adviseren’). Een bijzondere vorm van dit je slaat terug op de spreker(s) of schrijver(s) zelf en vervangt dan ik of wij:
- | ‘Hoe gaat het?’ |
- | ‘Je krabbelt langzaam op, maar je kijkt nog wel uit.’ |
|
* | Vlamingen gebruiken ge in plaats van u of jij; aparte vormen voor beleefdheid/afstand en vertrouwelijkheid/solidariteit kennen zij niet. Onder invloed van het Nederlands raken ze ook in verwarring en beginnen u, jij en ge door elkaar te halen. |
| |
‘U’-Zegger
Vermaas ondervroeg 1500 mensen naar het u/jij-gebruik in situaties als ‘informeel overleg’, ‘gesprek met de directie’ en ‘pauze’. Om de veranderingen in kaart te brengen verdeelde ze haar grote onderzoeksgroep in drie generaties (oud, midden en jong) en in categorieën op basis van religie, opleiding en geslacht. De vragen gingen over het u/jij-gebruik tegenover ouders, leraren, kennissen en onbekenden. Een van haar conclusies is dat de verschuiving van u naar jij thuis veel groter is dan op school of in de kennissenkring. Van ‘brugpiepers’ tot examenklassers, ze zeggen gewoonlijk allemaal nog ‘u’ tegen de docent. Bij de jonge generatie bepaalt niet zozeer de leeftijd van de aangesprokene het u-gebruik, als wel de maatschappelijke positie en het respect voor de ander. Er is ook verschil tussen mannen en vrouwen als het gaat om u/jij-gebruik. Mannen van de oudere generatie zeggen vaker ‘u’ tegen een vrouw dan tegen een man. U is als het lichten van de hoed, de hoofdknik of de handdruk, jij de klap op de schouder of de knipoog van verstandhouding.
Een opvallend detail is de rol van religie. De katholieken en onkerkelijken hebben voor meer jij-gebruik gezorgd dan de protestanten en orthodoxen (daaronder verstaat Vermaas ‘orthodoxe protestanten van “bevindelijke” signatuur’). Dat is ook niet zo vreemd als je bedenkt dat vooral katholieken zowat op het nulpunt begonnen: een jaar of vijftig geleden was bij hen het jij-gebruik bijna net zo ondenkbaar als een gehuwde priester. Bij protestanten en orthodoxen kwam het jij-gebruik tegenover ouders destijds meer voor. Maar ziedaar: bij de jonge generatie orthodoxen is er juist sprake van een wonderbaarlijke herrijzenis van u. Van de 101 ondervraagde jonge orthodoxen zeggen er nog 75 ‘u’ tegen de vader en moeder. Vaandeldragers van het ethisch herstel van het nieuwe kabinet?
| |
Allemans-je
Wie geen ‘u’ of ‘jij’ wil zeggen, kan z'n toevlucht nemen tot het lichtvoetige je. Dat is een voornaamwoord met twee gezichten. Het kan de onbeklemtoonde vorm van het zware jij zijn, maar evengoed het prettige alternatief voor men. In die laatste gedaante heeft dit ‘allemans-je’ enorm opgang gemaakt.
Het gevolg is dat u en je langzamerhand in elkaars verlengde zijn gaan liggen. Tekstschrijvers maken daar handig gebruik van. Vooral in reclame lijken ze er een potje van te maken en u en je achteloos door elkaar te gooien. Volgens Vermaas zijn met name in advertenties van hypotheekbanken en meubelboulevards combinaties van jij/je en u te vinden. Uit een folder: ‘Je meubelt er gewoon beter’, en vervolgens: ‘Onze medewerkers zullen u graag adviseren.’ Voorbeelden waarin daadwerkelijk jij gebruikt wordt, ontbreken trouwens.
De combinatie je en u blijkt toch niet zo willekeurig. Je vind je, in de woorden van Vermaas, ‘in trefzinnen en slogans’. Dat je klinkt klantvriendelijker en persoonlijker dan het wezenloze men. Met u richt de geldverstrekker of bankstelverkoper zich regelrecht tot de mogelijke klant.
Nieuw is de combinatie niet. In een klassiek overzichtsartikel uit 1977 over de aanspreekvormen wees de Nijmeegse taalkundige M.C. van den Toorn al op
| |
| |
de wisseling van je en u in advertenties. In het onbepaalde je zag hij een handige tussenvorm. Het ‘kan altijd gebruikt worden, ook tegenover gesprekspartners die onmiskenbaar aanspraak maken op u.’ Zo staat in de Kampioen van oktober 1975 de volgende reclametekst: ‘Zo'n uitgangsvermogen zie je niet, maar je hoort het des te beter. Wilt u wat meer weten over autoradio's van Philips? Er ligt een folder voor u klaar.’
Steeds vaker duikt het allemans-je op als ‘verhullend ik’, vooral rond de voetbalvelden. Als je trainer Ronald Koeman vraagt: ‘Hoe vond u de wedstrijd?’, moet je niet gek opkijken van een antwoord als: ‘Nou, eerst zit je je te verbijten op de bank, maar later ben je toch tevreden over de inzet van je ploeg.’ Het allemans-je kan zelfs ‘wij’ betekenen. Johan Cruijff zei ooit, sprekend over de knieblessure van zijn zoon Jordi: ‘Je bent geen van tweeën dokter.’
| |
Verwarring bij buitenlanders
Als Nederlanders het al niet weten, hoe moeten buitenlanders dan wijs worden uit onze aanspreekvormen? In de meeste Nederlandse spraakkunsten is er wel aandacht voor, maar zij volstaan met heel algemene regels: ‘Het gebruik van je- dan wel u-vormen hangt af van de verhouding die er bestaat tussen spreker en toegesprokene’, zegt de Algemene Nederlandse Spraakkunst uit 1997. Dat is nu juist het probleem: die verhoudingen kunnen buitenlanders vaak niet goed beoordelen.
Leerboeken Nederlands voor buitenlanders zijn over het algemeen concreter. In De tweede ronde, onderdeel van De Delftse methode, is een hele leertekst gewijd aan het onderscheid tussen u en jij, en het gebruik van voor- of achternaam. En passant worden situaties en relaties beschreven waarin de keuze lastig is. In een gesprekje met een buitenlander die zich erover verbaast dat docenten (in het volwassenenonderwijs) zich soms met de voornaam voorstellen, zegt een Nederlander:
Ik twijfel zelf ook wel eens of ik iemand die ik voor de eerste keer ontmoet, met ‘u’ of met ‘jij’ moet aanspreken. Als iemand ouder is, of maatschappelijk gezien meer status heeft, dan zeg ik altijd ‘u’. Meestal wacht ik af totdat de ander zegt: ‘je mag wel “je” zeggen’ of ‘noem me maar Anne’.
Buitenlanders, is mijn ervaring als docent, gaan de fout in omdat ze de gevoelswaarde van u en jij nog niet kennen. Ze maken onmogelijke combinaties als meneer/mevrouw + jij, of juist u + voornaam. Het ligt niet voor iedereen voor de hand dat zulke combinaties vloeken. In veel landen is de voornaam in allerlei situaties gebruikelijk, terwijl het onderscheid tussen voor- en achternaam anders is dan in Nederland. In Indonesië kun je tegenover een oudere de voornaam gebruiken voorafgegaan door ibu (‘moeder’) of pak (‘vader’), zonder ook maar enige afbreuk te doen aan het respect voor de ander. Dat verklaart het kinderlijk klinkende ‘meneer Jan’ of ‘mevrouw Conny’ uit buitenlandse mond.
| |
Vermijdgedrag
Je kan dus - evenals wij - ook betrekking hebben op de spreker of schrijver zelf, terwijl u echt is voorbehouden aan de toegesprokene. Zo las ik in een brief van een zwaar teleurgesteld bestuur van een natuurvereniging: ‘Als bestuur organiseer je activiteiten voor de leden, maar welke conclusie moet je als bestuur trekken als er voor deze activiteiten geen leden komen opdagen? Graag zouden wij van u willen weten waarom u niet aan onze activiteiten deelneemt.’ Maar even later dringt het besef door dat ‘wij als bestuur geen zinvolle functie meer vervullen’.
Niet elke tekst verdraagt een combinatie van je en u. Het is wikken en wegen, en helemaal geen aanspreekvorm is het hedendaagse compromis. Peter Burger vertelt in zijn taalcolumn in het Algemeen Dagblad van 21 augustus hoe zijn pensioenfonds hem twee jaar geleden nog met u aanschreef: ‘Hierbij ontvangt u een opgave met de stand van uw pensioenkapitaal (...).’ Blijkbaar was het fonds aan een andere stijl toe, want een jaar later klonk het opeens vlotjesweg: ‘Hierbij ontvang je een opgave met de stand van je pensioenkapitaal (...).’ Ik kan me voorstellen dat veel klanten klaagden over deze manier van aanspreken. In ieder geval kreeg Burger dit jaar een brief die niemand meer aanspreekt. ‘Onderstaand overzicht geeft de stand van het opgebouwde pensioenkapitaal.’ Wie niet u of jij wil gebruiken, kiest veiligheidshalve dan maar niks.
Ook Vermaas signaleert het vermijden van aanspreekvormen in reclame, interviews en personeelsadvertenties. Zij zoekt de verklaring in ‘de moeilijkheid een juiste keuze te maken ten opzichte van bepaalde doelgroepen’. Kortom: geen risico nemen? Dan geen jij of u!
| |
Voorlopers
Verandert het gebruik van de voornaamwoorden - naar taalkundige maat gemeten - in vrij hoog tempo, de vorm waarin ze voorkomen lijkt gelijk te blijven. Toch zijn jij en je in historisch opzicht van jeugdige leeftijd, terwijl u zeker nog niet hoogbejaard is. Hoe deze voornaamwoorden zich precies ontwikkeld hebben, is zeer onzeker.
Illustratie: Frank Dam
In de oudste vormen van het Nederlands hebben waarschijnlijk maar twee woordjes bestaan voor de tweede persoon: du voor het enkelvoud en ghi voor het meervoud - althans: als het ging om het onderwerp van de zin; voor het meewerkend voorwerp en het lijdend voorwerp was er een andere vorm. Al in het Middelnederlands werd ghi gebruikt om beleefdheid of standsverschil uit te drukken. De tegenstelling enkelvoud-meervoud (du-ghi) werd langzamerhand laaggeplaatst-hooggeplaatst. Het woordje u fungeerde
| |
| |
als meewerkendvoorwerpsvorm bij ghi. Dus zegt keizer Karel tegen de ridder Elegast:
Nu segt mi ridder wie ghi sijt
Ic sal u segghen minen name.
Langzamerhand verdrong ghi het aloude du. De beslissing van de Dordtse Synode in 1618 om niet du te gebruiken in de Statenvertaling van de bijbel, betekende de doodsteek voor het simpele du. Ons woordje jij moet rond die tijd ontstaan zijn, mogelijk vanuit een voorstadium -i, een samengebalde vorm van ghi die aan het werkwoord vastgehecht werd, ongeveer zoals wij ‘heeft-ie’ zeggen in plaats van ‘heeft hij’. Ook wijzen taalkundigen op de mogelijkheid dat ghi in de noordelijke dialecten als [ji] werd uitgesproken en als jij in het Nederlands is doorgesijpeld. Hoe het ook zij, de zeventiende-eeuwers hadden al moeite met de aanspreekvormen. Van den Toorn concludeert dat het systeem in vroeger tijden gecompliceerder was dan het u/jij-systeem van nu.
| |
Vlaanderen
Ogenschijnlijk hebben de Vlamingen een jaloersmakende eenvoud bewaard in hun aanspreekvormen. ‘In Vlaanderen is geen beleefdheidsvorm en geen vertrouwelijkheidsvorm. Er wordt nog altijd het meest gij/ge gebruikt, zelfs in West-Vlaanderen, waar het dialect de je-vorm heeft’, zegt dr. Frans Debrabandere. Hij is voorzitter van de Vereniging Algemeen Nederlands (VAN, de Vlaamse zusterorganisatie van het Genootschap Onze Taal) en geldt als kenner van taalkwesties op de grens van het Nederlands en het Vlaams. Nog net als in Karel ende Elegast gebruiken Vlamingen u als de vorm voor het meewerkend of lijdend voorwerp bij het onderwerp ge/gij. Maar onder invloed van het Nederlands wordt het een hutspot. Debrabandere: ‘In situaties waarin goed taalgebruik verwacht wordt, doet de invloed van het Nederlands zich gelden. Het overschakelen van het eenvoudige ge/gij naar het gecompliceerde systeem met je/jij/jullie/u brengt met zich mee dat veel Vlamingen u en je verkeerd gebruiken. Zo hoort men een journalist opeens “je” zeggen tegen een minister. Of ze slaan alles door elkaar: “Heb je uw boek meegebracht?” Ook vervoegen ze onjuist: “jullie komt” en “ge kwam”, terwijl het eigenlijk “ge kwaamt” moet zijn, dus ze gebruiken de werkwoordsvorm die bij u hoort.’
Waar talen elkaar ontmoeten, ontstaan opvallende varianten. Leuk wordt het vooral als mensen uit de ene groep hun taalgebruik aanpassen aan dat van de andere. Debrabandere ergert zich wild aan Nederlandse sportjournalisten die in interviews met Belgische wielrenners opeens ‘Vlaamse’ woorden gaan gebruiken, ‘alsof wij de Nederlandse niet verstaan’.
‘Uw slager’ en ‘proef je’: vooral in reclame komen verschillende aanspreekvormen probleemloos naast elkaar voor.
In veel Nederlandse dialecten kent men, aldus Vermaas in haar dissertatie, praktisch maar één aanspreekvorm. Uit haar enquête blijkt dan ook dat er een verband is tussen dialectgebruik en jij/je-gebruik. Vasthouden aan het dialect gaat gepaard met meer jijen en jouen in de standaardtaal. Dialectsprekers gaan er volgens haar ‘van uit dat ook in de standaardtaal altijd jij/je gebruikt kan worden’.
| |
Confereren over u en jij
Niet alleen Nederlanders worstelen met hun u, jij en je. Vrijwel alle talen kennen minimaal twee verschillende aanspreekvormen, en het steekt vaak nauw om die goed te gebruiken. Over aanspreekvormen in twaalf Europese talen (waaronder het Fins, het Baskisch, het Nederlands, maar ook het Engels) wordt van 6 tot 8 maart 2003 in Parijs een wetenschappelijk colloquium gehouden. Centraal staat het hedendaagse gebruik en de ontwikkeling van aanspreekvormen in de afgelopen eeuw. Daarnaast is er aandacht voor bijvoorbeeld de problemen die vertalers hebben. Zo dekt het Duitse Sie of het Franse vous niet in elke tekst precies het Nederlandse u.
| |
De eerste keer
Met één aanspreekvorm zullen we in het Nederlands ook in de toekomst niet toekunnen. Al heeft u de laatste eeuw terrein prijsgegeven, het behoudt een belangrijke plaats in onze taal en heeft zelfs bescheiden winst geboekt in specifieke situaties. Waar vroeger tegen bedienend personeel als kelners en dienstmeisjes, ook door jongeren uit de hogere stand, altijd ‘je’ en ‘jij’ gezegd werd, past nu een formeel u. Blijkbaar hebben we het onderscheid nog altijd nodig. Met je zou je de ober of de schoonmaakster te innig omhelzen - al zal menigeen met u ook respect en waardering willen laten doorklinken.
Het onderscheid tussen u en jij ervaart iedereen op z'n tijd heel persoonlijk. Hoe is het om ‘u’ genoemd te worden als je twintig, veertig of zestig bent? De eerste keer met u aangesproken worden markeert je debuut in de grotemensenwereld. Word je als veertiger door jonge honden opeens met u bestempeld, dan knalt de deur naar de jeugd definitief achter je dicht.
Was het in een chic restaurant of tijdens een mondeling tentamen dat ik mijn voornaamwoordelijke maagdelijkheid verloor? Levendig herinner ik me wel de dreun van een docente tijdens een werkcollege, eind jaren zeventig: ze gebruikte het collectieve u voor het zaaltje met twaalf gedemocratiseerde eerstejaars in gebleekte spijkerjasjes.
Ik zou er nu niet over piekeren mijn studenten met u op hun plek te zetten. Jullie is hier het enige wat past. En de studenten zoeken zelf wel uit wat ze tegen hun docent zeggen. Dat is ook de charme van het systeem: de vaagheid laat je vrij. Mijn dochter van tien kent gelukkig nog geen twijfel. Zegt ze ‘u’ of ‘jij’ tegen de schooldirecteur van 54? ‘U of jij? Tuurlijk niet. Gewoon: meester Hans.’
Een overzicht van de literatuur die voor dit artikel gebruikt is, is te vinden op www.onzetaal.nl/nieuws/ujij.html (helemaal onderaan).
|
|