Woordenboek van de poëzie
Suspensie
Guus Middag
In een van de gedichten uit haar bundel Vergezichten en gezichten (1954) vertelt M. Vasalis het verhaal van een afscheid. Het lijkt te gaan om het afscheid van een geliefde. De plaats van handeling is buiten, de straat, de stoep vlak voor de deur. Tijd: niet 's avonds laat of diep in de nacht, bij het aanbreken van een nieuwe dag, maar ‘in de vroege schemer’. Omdat het gedicht zich afspeelt in de winter, moet dat tegen het einde van de middag zijn. Niet bij uitstek een tijdstip voor een amoureus afscheid, maar het heeft wel gesneeuwd, en het sneeuwt nog steeds, en dat verhoogt toch de sfeer. Zo begint ‘Afscheid’:
Hij ging het huis uit in de vroege schemer,
de stoep was wit en uit de hemel dreef
glinstrend en fijn en als geknipt van donkere wimpers
nog sneeuw, die in een weemlende suspensie bleef.
De geur van sneeuw en avond drong in onze hoofden,
wij werden bleek en koud en zuiver als de dood;
toen ik hem aanzag, werd hij even ver en groot
en keek of hij mij streng en dringend iets beloofde.
Amsterdam, 1952
Foto: Maria Austria/MAI
In de eerste regels ziet de dichteres sneeuw dalen, langzaam en stil uit de lucht vallende sneeuw, gezien in het licht van een net ontstoken straatlantaarn tegen de donkere achtergrond van een winteravondlucht: ‘glinstrend en fijn’ en, met een verrassend beeld, ‘als geknipt van donkere wimpers’. Donkere wimperknipsels zou je welbeschouwd niet eens moeten kunnen zien in de vroege winteravondschemering, maar wie op dat tijdstip weleens sneeuwvlokken uit het duister in het lamplicht naar beneden heeft zien dwarrelen, ziet ze vermoedelijk toch wel voor zich. De sneeuw vált hier niet - het is eerder dwarrelen, drijven (‘uit de hemel dreef (...) nog sneeuw’) en al wentelend om zichzelf rondhangen. Zoiets moet ongeveer bedoeld zijn met ‘sneeuw, die in een weemlende suspensie bleef.’