| |
| |
| |
Etymologica
Woordvorming in het Bargoens
Nicoline van der Sijs
Witterik, grijpeling en temeie-bajes zijn Bargoense woorden voor ‘melk’, ‘duim’ en ‘bordeel’. Zulke termen doen vaak grappig aan, maar zijn in het Bargoens zelf neutraal, en de woordvorming verloopt veelal via vaste regels. Welke precies? Daarover gaat deze aflevering van ‘Etymologica’, de rubriek over de basisbeginselen van de etymologie.
Nieuwe woorden worden gevormd door samenstelling (fruit en schaal wordt fruitschaal) en afleiding (lang leidt tot lengte, en grijpen tot greep). In de vorige afleveringen van deze rubriek is er uitvoerig ingegaan op dit soort woordvorming. De voorbeelden die daarbij genoemd werden, kwamen allemaal uit het Standaardnederlands. Hoe zou woordvorming in andere variëteiten van het Nederlands verlopen? Het Bargoens bijvoorbeeld?
Bargoens is de geheimtaal van landlopers, zwervers, venters, reizende handelaren en dieven, maar het wordt tegenwoordig ook wel gebruikt als aanduiding voor de volkstaal in grote steden. Onlangs verscheen een heruitgave van De geheimtalen van J.G.M. Moormann uit 1932 en 1934, met onder meer drie nieuwe woordregisters. Hiermee is de tot op heden uitgebreidste woordverzameling van het Nederlandstalige Bargoens beschikbaar gekomen. Met dit boek is het mogelijk na te gaan in hoeverre de woordvorming in het Bargoens verschilt met die van het Standaardnederlands.
| |
Bargoense afleidingen
Het Bargoens kent vrijwel dezelfde achtervoegsels als het Standaardnederlands, maar deze worden soms op een andere manier of in een andere betekenis gebruikt. Verreweg het meest voorkomende achtervoegsel in het Bargoens is -erik. In het Standaardnederlands worden met dit achtervoegsel persoonsnamen afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord; dergelijke afleidingen hebben een ongunstige betekenis, denk aan stommerik of viezerik. In het Bargoens wordt -erik vooral gebruikt voor de afleiding van zaak- en diernamen. De basis hiervoor is soms een bijvoeglijk naamwoord (bijvoorbeeld wit in witterik, dat zowel ‘melk’ als ‘ei’ kan betekenen), soms een werkwoord (bijvoorbeeld bijten in bijterik ‘tand’, en mauwen in mauwerik ‘kat’). Hoewel dergelijke afleidingen voor standaardtaalsprekers al gauw grappig klinken, hebben ze in het Bargoens een neutrale betekenis. (Zie voor meer voorbeelden het kader hiernaast.)
In het Standaardnederlands wordt het achtervoegsel -(e)ling gebruikt voor de afleiding van persoonsnamen als stedeling, en in veel mindere mate van dier- en plantnamen, zoals poteling ‘plant of vis die gepoot wordt’. Het Bargoense knageling ‘rat’ is op dezelfde wijze gevormd als poteling. Ook bestaan er enkele zaaknamen met dit achtervoegsel, zoals krakeling, maar nieuwvormingen komen we in het Standaardnederlands niet meer tegen. In het Bargoens daarentegen worden met dit achtervoegsel regelmatig zaaknamen van werkwoorden afgeleid, vergelijk grijpeling ‘vinger’, spanling ‘oog’ (van spannen ‘zien’) en vatling ‘gereedschap’. In duimeling ‘duim’ en pinkeling ‘pink’ is sprake van een verlenging van duim en pink.
| |
Mauwert
Het achtervoegsel -erd wordt in het Standaardnederlands alleen gebruikt voor de vorming van persoonsnamen, vaak met een ongunstige betekenis, denk aan stommerd, maar ook leukerd.
In het Bargoens komt dit achtervoegsel ook weer veelvuldig voor in neutrale zaak- en diernamen, ook met de spellingvariant -ert: blaffert ‘revolver’, diepert ‘kelder’, dofferd ‘klap, ketel’, drukkerd ‘straf’, glibberd ‘kaal hoofd’, houtert ‘bos, tak’, klimmerd ‘klauterpartij’, knappert ‘hout, twijg’, mauwert ‘kat’, in één rukkerd ‘aan één stuk’, snorkert ‘varken’, trappert ‘paard’, tikkerd ‘horloge’, vonkert ‘kachel’ en zitterd ‘stoel’. Enkele volkstaalwoorden met dit achtervoegsel zijn doorgedrongen tot het (gesproken) Standaardnederlands en staan in de woordenboeken, bijvoorbeeld pakkerd, smakkerd en snufferd.
Een achtervoegsel dat alleen in het Bargoens en niet in het Standaardnederlands voorkomt, is -ink, bijvoorbeeld in snuffelink ‘neus’. Dit lijkt een contaminatie van -(er)ik en -(el)ing. Meestal bestaat er naast de afleiding op -(er)ink ook een variant op -(er)ik. Zo bestaat gaperik naast gaperink (‘lepel’, maar ook ‘mond’ - van gapen ‘wijd openstaan’), prikkerik naast prikkerink (‘vork’), schuimerik naast schuimerink (‘zeep’), wilderik naast wilderink (‘haas’, ‘konijn’) en zwemmerik naast zwemmerink (‘vis’, ‘haring’, ‘eend’). Iets minder vaak komt een variant op -eling voor, bijvoorbeeld knageling en knagelink voor ‘rat’, en vatling ‘gereedschap’ naast vattelink voor ‘(bedden)goed’.
| |
Bargoense samenstellingen
Maar ook Bargoense samenstellingen hebben opvallende eigenschappen. Zo heeft het tweede deel daarvan vaak de betekenis ‘ding dat iets kan bevatten’ of ‘bergruimte’. De betekenis kan hierbij variëren van iets groots als een huis (gokbajes voor ‘speelhuis’) tot iets kleins als een zak (spoormeluk voor ‘jaszakje voor treinkaartje’). Het eerste deel van de samenstelling duidt dan aan wat of wie zich in de (berg)ruimte bevindt of wat men er doet.
Er zijn drie woorden die veel in Bargoense samenstellingen gebruikt worden om aan te geven dat het om een huis of grote bergruimte gaat. Verreweg het meest gebruikte woord is keet(e), met als varianten kiet(e) en kit. Deze woorden zijn inheems en komen ook in het Standaardnederlands voor, denk aan bouwkeet en kolenkit. In het Bargoens duiden ze allerlei gebouwen aan, bijvoorbeeld barmonjekit en raadkit ‘stadhuis’, bidkeete en preemkeete ‘kerk’, gastkit ‘gasthuis’, kafferskeete ‘boerderij’, peeskit en peserkeete ‘gevangenis’, pierkeete en tippelkeet ‘danszaal’, roofkit ‘roofhol’, spinkit ‘spinhuis’ en wouterkeet ‘politiebureau’.
Maar ook spiese komt vaak voor
| |
| |
in samenstellingen voor ‘huis’. Dit woord is ontleend aan het Jiddische osjpize ‘herberg’, dat via het Aramees teruggaat op het Latijnse hospitium. Het komt onder andere voor in de samenstellingen dolmspiese ‘slaapstee’, foksespiese ‘winkel van een goudsmid’, gokspies ‘speelhuis’, larie spiese, lommerdspiese, beide ‘bank van lening’, olmspiese ‘oudemannenhuis, gekkenhuis’ en schrijfspiese ‘kantoor’.
Tekens die bedelaars en zwervers voor elkaar achterlieten. Behalve een gesproken geheimtaal gebruikten de ‘jongens van de vlakte’ ook een geschreven geheimtaal.
Uit L. Günther, Die deutsche Gaunersprache, 1919
En dan het derde en laatste woord dat gebruikt wordt om er een huis mee aan te duiden: bajes. Dit van oorsprong Jiddische woord is in het Standaardnederlands opgenomen in de betekenis ‘gevangenis’, maar in het Bargoens is de betekenis veel ruimer, kijk maar naar gok bajes ‘speelhuis’, golo bajes ‘ziekenzaal’, nachtbajes ‘nachtverblijf’ en stielie-bajes ‘gevangenis’.
| |
Woorden op -erik
Bargoense zaak- of diernamen op -erik, afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord:
brederik ‘weg’ |
bruinderik ‘bier’ |
dieperik ‘kelder, graf’ |
hogerik ‘hemel, zolder, verdieping’ |
langerik ‘tafel, tong, vrouwenmantel’ |
legerik ‘kelder’ (van laag) |
lichterik ‘dag, licht, ochtend’ |
ronderik ‘ei, ring’ |
snellerik ‘spoorweg, trein’ |
wilderik ‘haas, konijn’ |
zoeterik ‘koek, melk, suiker’ |
zwarterik ‘koffie’ |
Bargoense zaak- of diernamen op -erik, afgeleid van een werkwoord:
bidderik ‘rozenkrans’ |
blafferik ‘hond, pistool’ |
blèterik ‘schaap, geit’ |
buigerik ‘knie’ |
damperik ‘sigaar’ |
dromerik ‘nacht’ |
drukkerik ‘boek’ |
fladderik ‘krant’ |
fonkerik ‘kachel’ |
glibberik ‘kaal hoofd’ |
glimmerik ‘oog, bril’ |
grijperik ‘hand’ |
hangerik ‘kleren’ |
kijkerik ‘venster’ |
kladderik ‘papier, papieren’ |
klopperik ‘ei, uurwerk’ |
knakkerik ‘hout’ |
knipperik ‘schaar’ |
krakerik ‘noot’ |
lonkerik ‘ogen, venster, bril’ |
luimerik ‘nacht, bed’ |
maalderik ‘koffiemolen’ |
pafferik ‘vuurwapen, sigaar’ |
rijerik ‘paard’ |
schieterik ‘revolver’ |
schrabberik ‘lucifer’ |
sluiterik ‘kist, kast, venster’ |
smokerik ‘sigaar’ |
snijderik ‘mes’ |
snuiterik ‘neus’ |
spreierik ‘lakens’ |
tikkerik ‘horloge’ |
trapperik ‘paard, voet, schoen, trap, fiets’ |
trotterik ‘voet’ |
vliegerik ‘vogel’ |
wroeterik ‘varken’ |
zitterik ‘stoel’ |
zweterik ‘koffie’ |
| |
Lettertaal
Dat keet, bajes en spiese verwisselbare synoniemen zijn, blijkt uit het feit dat er veel samenstellingen bestaan waarin een bepaald eerste deel gecombineerd wordt met twee of drie van de genoemde woorden. Opvallend is hoe vaak keet, bajes en spiese voorkomen in de benamingen van een soort kroeg of bordeel. Kijk maar eens naar de volgende woorden:
- | bordeel: gondelbajes, gondelkit, gondelspiese, malochemkit, nafkebajes, poetekeete, temeiebajes, temeie(s)kit, temeie(r)spieze, trankkeetje; |
- | danshuis: danskit, dansspiese, denderkit, zweefkit; |
- | herberg: buizekeet, hennenkeet, her(re)keet, herriespies, hoerekeet, keilekit, neuriespiese, nörriekit, sikke(l)bajes, sikke(l)kit, sjaskelbajes; |
- | herenhuis: serroorkit, sorrorekit, toespiese; |
- | logement: luimkeet, luimkit, luimspiese, mafspies; |
- | nachtkroeg: deerkit, nachtspiese: |
- | plee: bautekeete, boutkit(je), boutspieze; |
- | schoenenwinkel: trederikerspiese, trederiks-bajes. |
Kleinere bergruimtes krijgen als tweede deel tiejijs, melis of meluk en vin(k). Tiejijs, ook gespeld als tiejeis, is in het Standaardnederlands onbekend. De herkomst van dit woord is niet helemaal zeker. Enno Endt noemt in zijn Bargoens woordenboek de mogelijkheid dat het woord een restant is van een lettertaal, een geheimtaal die gevormd wordt door op regelmatige wijze letters door andere te vervangen. In het geval van tiejijs zou het gaan om een lettertaal waarin men de klinkers in een woord verving door iejij; tiejijs zou dan een vervorming zijn van tas.
Samenstellingen met tiejijs zijn brandtiejijs ‘brandkast’, breektiejijs ‘breekijzer’, gondeltiejeis ‘bordeel’, gromtiejijs ‘wieg’, kinnemtiejijs en rispeltiejijs ‘haarkam’, lol-tiejijs ‘middel tot opwekken van vrouwelijke wellust’, mieg-tiejijs ‘pisbak’ en spoortiejijs ‘jaszakje voor treinkaartje’. In principe duidt tiejijs dus een bergplaats aan, maar in bijvoorbeeld breektiejijs heeft het
| |
| |
de vage betekenis ‘ding’ gekregen - een breekijzer kan immers niets bevatten.
Melis of meluk ‘zak’, en vink of vin ‘portemonnee, beurs’ zijn waarschijnlijk beide ontleend aan het Rotwelsch, de Duitse dieventaal. Samenstellingen met meluk of melis zijn achtermeluk ‘achterzakje op pantalon’, binnenmeluk ‘binnenzak’, broekmeluk ‘broekzak’, drootmelis ‘geldzak’ en spoormeluk ‘jaszakje voor treinkaartje’. Samenstellingen met vin(k) zijn bloedvin en platvin(k) ‘beurs, tas’, botvin ‘tafel’ (botten betekent ‘eten’), goudvink ‘horloge’ en schijtvink ‘beurs met weinig of geen geld’.
| |
Tik tik en kattenborrel
Een klein aantal Bargoense nieuwvormingen berust op klanknabootsingen, zoals de aanduiding voor ‘telegraferen’: rittetik gaan, of de verschillende namen voor ‘bel’: ting, tingeling, tring en voor ‘horloge’: klopper, tik, tikker, tikkerd, tikkerik, tikkertje, tik tik.
Veel vaker krijgen bestaande woorden in het Bargoens een nieuwe metaforische of overdrachtelijke betekenis. Denk aan de Bargoense woorden banaan, pisang en hoorn voor ‘penis’, blinkers voor ‘lakschoenen’, erwtje voor ‘elektrische bel’, knoopsgat voor ‘steekwond’, kuil voor ‘kelder’, stuifsel voor ‘meel’ en verwanten voor ‘luizen’. Een jas wordt ‘huidje’, ‘lap’, ‘tapijtje’, ‘vel’ of ‘velletje’ genoemd.
En tot slot worden veelvuldig nieuwe samenstellingen gesmeed die een grappige omschrijving van een begrip geven: een ‘glas melk’ heet kattenborrel, ‘water’ heet eendewijn, een ‘pietlut’ is een mierenslikker, een ‘jacquet’ of ‘pandjesjas’ wordt staldeurenjasje, een ‘lange overjas’ wordt kuitentikker of windvang, een ‘schip’ wordt vlooienbak. Grappige omschrijvingen voor dieren zijn majemtrapper, platvoetje en waggelkontje voor ‘eend’ (majem betekent ‘water’), langnek voor ‘gans’, splitspootjes en tweebeentjes voor ‘kippen’, langbek voor ‘vogel’, en ploempslinger voor ‘paling’.
Onlangs verschenen: een heruitgave van De geheimtalen. Het Bargoense standaardwerk met een nieuw, nagelaten deel van J.G.M. Moormann, bezorgd door Nicoline van der Sijs, met een inleiding van Enno Endt. Amsterdam, Veen, 2002. Zie ook de lezersaanbieding op pagina 133.
|
|