Notenbalkjes
Om Harry op een realistische manier te kunnen laten praten, houdt Rueb een database bij met Haagse uitdrukkingen die hij op straat of in het café hoort. Hij hoeft bijvoorbeeld maar bijdehand in te tikken, of hij krijgt zo een serie authentieke bijdehante uitdrukkingen. ‘Hagenaars zijn heel creatief in hun taalgebruik, vooral in het schelden. In andere steden hebben ze dat misschien ook wel, maar dat ken ik niet.’
Soms verzint Rueb ook dingen zelf. En soms komen die dan ook op straat terecht. ‘Ik heb eens een stripje gemaakt waar Harry de hele tijd loopt te glimlachen. “Ik weet niet wat het is”, zegt hij dan op het eind, “Ik heb vast de EO-kankâh.” Sta ik later op het Plein, op een of ander festival, hoor ik achter me iemand precies die uitdrukking gebruiken.’
Het Haags zoals Harry dat spreekt, hoor je overigens steeds minder in de stad: ‘Dat sterft uit. Fietsenmaker Van Rijn uit de Kikkerstraat bijvoorbeeld, die spreekt nog echt authentiek Haags. Maar de jongeren doen dat niet meer. De Haagse è wordt ook steeds meer een aai: mensen zeggen plaain in plaats van plèn. Zoals in Rotterdam en Leiden.’
De meeste mensen maken zich weinig zorgen over het verdwijnen van het dialect. Haagse Harry is in de eerste plaats grappig. ‘Dialect klinkt vaak grappig, ja. Limburgs, Achterhoeks... Alleen het Amsterdams vind ik niet grappig, dat is lijzig. Zangerig, zeggen veel mensen. Ik zou ook geen Amsterdamse strip willen maken, ik zou niet weten hoe ik het zou moeten opschrijven. Dan moet ik notenbalkjes gebruiken. Amsterdammers zingen ook altijd maar, daarom gaan er ook zo veel liedjes over Amsterdam. Sjaak Bral is de laatste jaren bezig geweest om liedjes over Den Haag bij elkaar te zoeken, maar daar zijn er maar weinig van. Ja, “O, o, Den Haag” van Harry Klorkestein (Harrie Jekkers), dat kent iedereen, maar verder? Hagenaars zingen niet.’