Geschiedenis op straat
Huttenweg
Riemer Reinsma
Straatnamen met het woord hut erin herinneren meestal aan de tijd dat onze voorouders het nog niet zo heel breed hadden. Hutten kennen we uit de derde wereld, maar de tijd dat ze ook in ons land een alledaags verschijnsel waren, is nog niet lang voorbij. Zo herinnert de Huttenweg in het dorp Miste (bij Winterswijk) volgens de Achterhoekse almanak voor het jaar 1995 aan de armzalige plaggenhutten die daar hebben gestaan, en hetzelfde geldt voor de Huttendijk in het naburige Rekken.
Het woord hut is afkomstig uit het Duits. Voorzover bekend is het al in de Middeleeuwen ontleend. De oudste vindplaats is een Hollandse tekst uit 1475, en het woord heeft daar de betekenis die we nu ook nog steeds kennen: ‘eene menschelijke woning van kleinen omvang en eenvoudige of gebrekkige inrichting’, zoals het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) het in gedragen bewoordingen formuleert.
Café ‘Hut van Mie Pils’ in Waalre, volgens een schilderij uit 1984 (maker onbekend).
Het opvallende is nu dat straatnamen met het woord hut erin niet over het hele land verspreid liggen, maar uitsluitend voorkomen in de oostelijke en zuidoostelijke provincies. Om enkele voorbeelden te noemen: van zuid naar noord vinden we de Hutweg in het Limburgse Eijsden, de Hutten in de Brabantse plaats Bergeyk, de Huttendijk in Rekken (Gelderland), de Huttenweg in Almelo (Overijssel) en dito in Ruinen (Drenthe). Waren er in westelijk Nederland dan geen ‘menschelijke woningen van kleinen omvang’? Ongetwijfeld. Toch valt het verschijnsel, denk ik, vooral te verklaren als we bedenken dat westelijk Nederland in vorige eeuwen aanzienlijk welvarender was dan het oosten en het zuiden.
Maar er speelt ook iets anders mee. In sommige streken, zoals Noord-Brabant, was een hut geenszins een woning ‘van kleinen omvang’; sterker nog, het kon ook een groot stenen huis aanduiden. Evert Meijs meldt in zijn boek De straatnamen van Aalst en Waalre van A tot Z (1998) dat de Hutdijk in Waalre onder andere zo heet omdat daar de ‘Hut van Mie Peels’ staat. Het oorspronkelijke etablissement (nu verdwenen) was in 1717 gebouwd om dienst te doen als herberg. Volgens Jean Coenen (Mie Peels en de Aalsterhut, 1985) was het ‘een prachtig stenen huis’, wat heel bijzonder was in een tijd dat de meeste huizen ‘wanden van takken en leem’ hadden. De naam ging over op een huis in de naaste omgeving, maar onderging een kleine verandering: Peels werd Pils.
Bovendien: niet alle hutten waren woningen. Het woord hut sloeg soms op een ijzergieterij. Het WNT vermeldt deze betekenis van hut weliswaar niet, maar er zijn verschillende bewijzen dat het woord, althans in Twente en de Achterhoek, die betekenis heeft gehad. Zo heeft er in het Achterhoekse dorp Ulft aan de Hutteweg ooit een ijzergieterij gestaan, zoals de genoemde Achterhoekse almanak weet te vertellen. En ook in Enschede moet zo'n preïndustriële hoogoven gestaan hebben; dit blijkt uit de straatnaam Huttensmidhoek. Het woord hut sluit wat de betekenis aangaat ook hier aan bij het Duits, waar de betekenis ‘smelterij, hoogoven’ nog steeds heel gebruikelijk is; denk maar aan de naam van een bedrijf als Thyssen Hütte, in het Roergebied. En misschien is het geen toeval dat de hutten in Nederland die aantoonbaar ijzergieterijen waren, vlak bij de Duitse grens stonden.