| |
| |
| |
Hoe leggen we de oude Adam af?
Het probleem van de vrouwelijke functiebenamingen
Harry Cohen
Het is een geregeld terugkerende discussie: moet je aan functienamen kunnen zien of een beroep wordt uitgeoefend door een man of door een vrouw? Hoe de keuze ook uitvalt, in de praktijk zijn er allerlei problemen, ook taalkundige. Want hoe vervrouwelijk je arts of raadsheer? En wat is de sekseneutrale variant van timmerman? Onlangs verscheen er een boek dat zulke kwesties in kaart brengt - en en passant ook wat houvast biedt.
Elke generatie taalgebruikers worstelt weer met andere ge- en verboden. In mijn jeugd mocht je geen ‘jij’ tegen je ouders zeggen. Tegen grote mensen moest je ‘met twee woorden spreken’ en uitroepen als poddomme waren op het randje. Later kwamen de zuiveraars, die altijd precies wisten welke vreemde woorden ‘verwerpelijk’ waren en welke de taal juist verrijkten. En nog later de correctelingen, die opkwamen tegen het gebruik van het soort woorden en uitdrukkingen dat Van Dale tegenwoordig als ‘minachtend’ of ‘beledigend’ aanduidt. Ze hebben niet allemaal succes gehad, die goedbedoelende hervormers van onze taalzeden. Maar sommigen wel.
Illustratie: Jaap Vegter
Ik denk nu aan de jaren zestig en zeventig van de afgelopen eeuw. Die wilde tijd waarin de lesbiennes uit de kast kwamen, de beha's op de brandstapel gingen en de dolle mina's gelijk loon voor gelijke arbeid eisten. In Amerika namen de feministes het niet langer dat vrouwelijke voorzitters en tv-coördinatoren met chairman en anchorman werden aangeduid. Dus werd het vocabulaire uitgebreid met chairwoman en anchorwoman, zodat de vrouwen in die beroepen ‘zichtbaar’ werden. Maar in een latere fase verdwenen die weer uit beeld, want toen werd het chairperson en anchorperson en ten slotte chair en anchor. De strijd ging overigens niet alleen om de benaming van beroepen, maar ook van alle andere kwaliteiten, statussen, rollen en titels waartoe zowel vrouwen als mannen toegang hebben (geliefde, grijsaard, officier, dominee, beklaagde, lezer, baron, zeurpiet, homoseksueel, ketter, onderdaan).
| |
Tegenpolen
In het Engels is de toepassing van dit soort aanduidingen (‘functiebenamingen’) op vrouwen geen groot probleem. Voor het merendeel gaat het om woorden die eindigen op -er, -ist of -or (dancer, psychologist, operator), en die worden zowel voor vrouwen als voor mannen gebruikt. Door ontwikkelingen van het type chairman → chairwoman → chairperson → chair is deze ‘sekseneutrale’ categorie zelfs nog groter geworden. Zeker, er zijn nog allerlei specifiek vrouwelijke functiebenamingen in omloop (actress, majorette), maar die schijnen steeds meer te worden genegeerd. Bovendien is een klein - maar toenemend - deel daarvan niet algemeen bruikbaar vanwege een negatieve bijbetekenis (negress, ‘negerin’, maar ook ‘zwartje’; poetess, ‘dichteres’, maar ook ‘rijmelaarster’). Kortom, het ziet ernaar uit dat in het Engels de vrouwelijke functiebenamingen op de terugtocht zijn, om plaats te maken voor een stelsel van uitsluitend sekseneutrale termen.
Toen de beweging oversloeg naar Europa, bleek het probleem daar een beetje anders te liggen. In Frankrijk en Duitsland hebben namelijk niet alleen de mensen een geslacht (sekse), maar ook de zelfstandige naamwoorden (genus). In het Duits hoort bij elk woordgeslacht een ander lidwoord en vaak ook een
| |
| |
andere vorm van het bijvoeglijk naamwoord en/of het voornaamwoord (der Arbeiter, die Arbeiterin; dieser eifriger Arbeiter, diese eifrige Arbeiterin). In het Frans zijn er zelfs nog meer grammaticale complicaties. Kortom, men kan zich in die talen niet correct uitdrukken zonder het geslacht te kennen van ieder zelfstandig naamwoord dat men gebruikt. Misschien komt het door dit ‘geslachtsbewustzijn’ dat men in Frankrijk en vooral in Duitsland heeft gekozen voor een stelsel met zo veel mogelijk afzonderlijke functiebenamingen voor mannen en vrouwen (opticien, opticienne; Professor, Professorin). In dit opzicht is het dus de tegenpool van de Engelse aanpak.
| |
Tussen twee types in
Het Nederlands zit zo'n beetje tussen deze twee taaltypes in. Aan de ene kant hebben wij geen last van aparte lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en dergelijke voor mannen en vrouwen. Het Engelse systeem van één benaming per functie zou dus ook in onze taal goed toepasbaar zijn (zoals nu al bij oppas, getuige, luitenant, belastingplichtige). Anderzijds is er in het Nederlandse taalgebied voor veel functienamen al van oudsher een aparte vrouwelijke vorm voorhanden (danseres, echtgenote). Overgaan op het Franse of Duitse systeem zou daarom evenmin grote moeilijkheden opleveren. Vandaar dat taalgebruikers bij ons beide kanten op kunnen. En dat doen ze ook! In de praktijk ontmoeten we zowel voorstanders van de ene stroming als van de andere. Hun keus wordt bepaald door factoren als gehechtheid aan traditie, neiging tot ordening en - vooral - ideologische voorkeuren.
| |
Obstakels
Daarnaast zijn er taaltechnische overwegingen. Zij die het stelsel van afzonderlijke benamingen voor mannen en vrouwen bepleiten, stuiten soms op functienamen die geen achtervoegsel verdragen. Hoe vervrouwelijk je arts? In Vlaanderen wil menigeen wel artse (en zeker wel dokteres) gebruiken, maar Nederlanders vinden dat maar raar staan. De intuïtie werkt blijkbaar niet overal dezelfde kant op. Dan heb je de beroepsnamen die op -man, -jongen, enz. eindigen, zoals timmerman. De tegenhanger timmervrouw is niet voor iedereen acceptabel (wat doen we dan met timmermansoog?) en -mannin doet buiten de bijbel nogal vreemd aan. Een vrouw die lid van de Hoge Raad is, wordt blijkens Van Dale raadsheer genoemd, maar die oplossing lijkt me niet algemeen toepasbaar. En zo is er meer.
Een heel ander probleem. Ook in een systeem met aparte functiebenamingen voor mannen en vrouwen is er nogal eens behoefte aan een omvattende term die naar beide geslachten verwijst (‘Voetgangers hier oversteken’). Men kan in zulke gevallen natuurlijk voetgangsters en voetgangers schrijven of - om het korter te maken - voetgang(st)ers. Al deze oplossingen hebben het nadeel dat ze de communicatie ietwat scheeftrekken. Zij richten namelijk de aandacht op de geslachtsverschillen, terwijl dat aspect helemaal niet aan de orde is.
| |
Uitsluitend voor mannen gebruikte functienamen
Er bestaan functienamen die alleen naar een man kunnen verwijzen. Tot deze categorie behoren in ieder geval:
ballerino |
baron |
-broeder (ziekenbroeder e.d.) |
gigolo |
graaf |
-heer (gastheer e.d.) |
hertog |
-jongen (ballenjongen e.d.) |
keizer |
koning |
-man (weerman e.d.) |
markies |
prins |
-vader (jeugdherberg vader e.d.) |
verpleger |
| |
‘Niet aan banden’
‘De Nederlandse en de Vlaamse overheid menen dat het niet aan hen is om te bepalen wat het juiste woord is. Niet alleen omdat er in de samenleving niet voldoende consensus over bestaat, maar ook omdat de algemene opvatting is dat taalgebruik in de eerste plaats een zaak van de taalgebruiker is en daarom zo min mogelijk aan banden gelegd moet worden.’
(Koen Jaspaert, algemeen secretaris Nederlandse Taalunie, in het voorwoord van Gezocht: Functiebenamingen (M/V))
| |
Ongemarkeerd
Dit zijn maar een paar voorbeelden. Een systematisch en veel vollediger overzicht van deze problematiek is te vinden in het vorig jaar verschenen boekje Gezocht: Functiebenamingen (M/V), dat de taalkundigen Johan de Caluwe en Ariane van Santen op verzoek van de Nederlandse Taalunie hebben geschreven. De twee genoemde stromingen, differentiëring (afzonderlijke benamingen voor mannen en vrouwen) en neutralisering (gemeenschappelijke benaming voor beide geslachten), worden hier in detail bekeken. De auteurs kiezen geen partij; zij onderzoeken eenvoudig hoe het taalgebruik zich de facto ontwikkelt. Uit hun analyse blijkt onder meer dat woordparen als psycholoog - psychologe qua betekenis niet symmetrisch zijn. Op het eerste gezicht lijkt de eerste term voor mannen bedoeld en de tweede voor vrouwen, maar in de praktijk blijkt dat anders uit te pakken. Psychologe is inderdaad voor vrouwen gereserveerd, maar psycholoog wordt voor beide geslachten gebruikt (‘Daarvoor moet je maar eens een psycholoog raadplegen’). Meer in het algemeen: uitsluitend voor mannen gebruikte functienamen zijn zeldzaam. De auteurs stellen het aantal op ‘niet meer dan een stuk of twintig’ (zie kader). Deze uitspraak zal menigeen verbazen, maar hij is gebaseerd op een onderzoek van een van de grootste verzamelingen Nederlandse teksten die momenteel beschikbaar zijn (38 miljoen woorden).
| |
Vaagheden
Ook in andere opzichten is onze terminologie niet ondubbelzinnig, zoals in het boek wordt aangetoond met het volgende voorbeeld. In het gewone taalgebruik heeft de mededeling ‘Zij is de enige vrouwelijke kandidaat’ niet dezelfde betekenisinhoud als ‘Zij is de enige kandidate’. In het eerste geval zijn de overige kandidaten namelijk mannen, in het tweede zijn er geen medekandidaten.
In verband met dit soort vaagheden onderscheiden de auteurs de functiebenamingen liever niet in vrouwelijke en mannelijke, maar in vrouwelijke en niet-vrouwelijke, of - nog preciezer - in gemarkeerde en ongemarkeerde. Onder ‘gemarkeerd’ vallen alle specifiek vrouwelijke namen plus die ‘stuk of twintig’ puur mannelijke waarvan hierboven sprake was. Alle overige zijn ‘ongemarkeerd’ en kunnen voor beide geslachten worden gebruikt. Opvallende voorbeelden van deze unisekse categorie zijn: cameraman, geneesheer, maarschalk, consul, scheepslader, kapitein, smid, klerk en metselaar. Alweer, dit is geen subjectief oordeel van de auteurs, maar de uitkomst van hun speurtocht door de bovenbedoelde tekstenverzameling.
| |
| |
| |
Woordvorming
Na deze uiteenzettingen volgt in het boek een hoofdstuk over woordvormingstechnieken. Sommige functienamen duiden van huis uit een vrouw aan (baker, weduwe), maar het merendeel van de vrouwelijke vormen is afgeleid van de mannelijke tegenhanger. Dat gebeurt in de regel door middel van een achtervoegsel: cineaste, rentenierster, onderwijzeres, herderin, inspectrice, plus enkele onregelmatige vormen en curiosa. Deze materie zit vol detailprobleempjes (Waarom noemen we een vrouwelijke hoogleraar niet ‘hooglerares’? En hoe zit dat bij burgemeesteres?), ook bij de meervoudsvorming (chirurges, strateges, kan dat?).
Woordvorming komt niet alleen aan de orde bij de creatie van nieuwe specifiek vrouwelijke functiebenamingen (voetbalster, agente, programmeuse), maar ook bij het zoeken naar nieuwe sekseneutrale benamingen (leerkracht, bewindspersoon, afdelingshoofd, verpleegkundige). Neutralisering kan echter, zoals we gezien hebben, ook langs andere weg worden gerealiseerd, namelijk door de betekenis van oorspronkelijk mannelijke aanduidingen uit te breiden (dokter, minister, accountant). En ten slotte zijn er ook heel wat benamingen die van huis uit sekseneutraal zijn: raadslid, helderziende, werkloze, gedetineerde.
Zoals gezegd, de auteurs geven geen blijk van voorkeur in de kwestie ‘neutralisering of differentiëring’. Zij onderzoeken de argumenten voor elk van beide richtingen, maar stellen vast dat de strijd in het veld nog niet is beslist. Wel nemen zij een standpunt in over de vraag of de overheid in deze materie regelend dient op te treden. Het antwoord is: nee. Hun boek is dan ook niet bedoeld als model voor een dwingende norm, maar veeleer als vraagbaak voor weifelende taalgebruikers. Een flink aantal pagina's is inderdaad gewijd aan de bespreking van praktische kwesties.
| |
Woordgeslacht en biologisch geslacht
Sekse (het geslacht van een levend wezen) en genus (woordgeslacht) gaan niet altijd samen. Wijfjesolifant is een mannelijk woord. Mannequin ook. Dat staat in het Groene Boekje. Maar ja, als je daarop afgaat, zijn voetbalsterren en tandartsassistenten altijd vrouwen. En de woorden hoer en ouwehoer blijken niet van hetzelfde geslacht te zijn.
| |
Zijn/haar
Er is één probleem dat buiten het bestek van dit boek valt, maar toch heel nauw met het gebruik van functienamen is verbonden. Dat is de zogenoemde voornaamwoordelijke aanduiding. Hierboven werd gesproken over het ‘geslachtsbewustzijn’ dat bij Frans- en Duitstaligen sterker ontwikkeld is dan bij Engelstaligen. Ook in dit opzicht neemt het Nederlands weer een tussenpositie in. Bij ons is broodjeswinkel officieel een mannelijk woord, maar broodjeszaak niet, ook al hebben nog maar weinig taalgebruikers begrip voor dit soort fijnzinnigheden. Menigeen spreekt zelfs onbezorgd over ‘de kip z'n eieren’ en ‘de koe z'n melk’. Maar als het om mensen gaat, hechten we wel nog aan de onderscheidingen hij/zij, hem/haar, zijn/haar. Daardoor kan er een probleem ontstaan als we spreken over een persoon van wie we het geslacht niet kennen. Voorbeeld: ‘Ik zal de ambtenaar die dat beslist heeft, weleens even op zijn nummer zetten.’ Waarom zijn? Misschien heet die onbekende ambtenaar wel Eva. Een bekende uitweg is de vlucht in het meervoud (‘Ik zal de ambtenaren... op hun nummer...’). Andere mogelijkheden zijn: zijn of haar nummer en zijn/haar nummer. Allemaal correct, maar mooi is anders. Er is geen oplossing die in alle gevallen voldoet.
Dat viel ook niet te verwachten. We leven tenslotte al eeuwenlang in een cultuur waarin de man vooropstaat. Opperwezen, eerste mens en alle verdere prominente figuren van hemel en aarde - het zijn vrijwel uitsluitend mannen. Mannen hebben tot nu toe als gezinshoofd gefungeerd, het land bestuurd, de economie geleid, de oorlogen gevoerd. Deze ordening heeft natuurlijk haar stempel gedrukt op de manier waarop wij denken en ons uitdrukken. Geen wonder dat in deze tijd, waarin de vrouwen aan al die activiteiten beginnen deel te nemen, er het een en ander aan het instrumentarium van onze taal blijkt te mankeren.
Het zal nog wel even behelpen blijven.
Johan de Caluwe en Ariane van Santen, Gezocht: Functiebenamingen (M/V). Wegwijzer voor vorming en gebruik van Nederlandse functiebenamingen. Den Haag, Sdu Uitgevers, 2001. ISBN 90 12 09291 4. Prijs €12,50.
|
|