| |
| |
| |
Etymologica
Uitbreiding van de woordenschat: hoe greep ontstond uit grijpen
Nicoline van der Sijs
Etymologie is razend populair, maar de kennis ervan is vaak beperkt. En dat is jammer, want het wordt eigenlijk pas echt leuk als je er wat meer vanaf weet. In de maandelijkse rubriek ‘Etymologica’ behandelt Nicoline van der Sijs de basisbeginselen van de etymologie.
Hoe ontstaan nieuwe woorden? Vaak gebeurt dat door samenstelling, zoals bleek in de vorige aflevering van deze rubriek. Het komt ook voor dat werkwoorden zelfstandige naamwoorden opleveren: ban komt van bannen, en snoep van snoepen. De werkwoordstammen ban en snoep worden hier dus gebruikt als zelfstandig naamwoord. Dergelijke ‘afleidingen’, in de taalkunde ook wel ‘verbale substantieven’ of ‘verbaalabstracta’ genoemd, worden gevormd zonder voor- of achtervoegsel.
Illustratie: Hein de Kort
Vanuit etymologisch oogpunt bezien lijken woorden als snoep volkomen doorzichtig. Toch zijn ze dat vaak niet. Dat komt doordat de betekenis van het afgeleide zelfstandige naamwoord vaak zeer specifiek is geworden, terwijl die van het werkwoord veel algemener is. Wie denkt er bijvoorbeeld bij schik ‘plezier’ direct aan schikken, en bij sleur aan sleuren? Door de betekenisverandering van het zelfstandig naamwoord raakt de oorspronkelijke betekenis, en daarmee de herkomst, op de achtergrond. De grote twintigste-eeuwse neerlandicus C.G.N. de Vooys formuleerde dit als volgt:
Wanneer voor een woord, als conventioneel teken, de afkomst onverschillig gaat worden, dan wordt het onvermijdelijk dat de etymologie verbleekt. Opmerkelijk is het, hoe weinig mensen bij zeer ‘doorzichtige’ woorden als spin, vlieg, web aan spinnen, vliegen en weven denken.
De meeste mensen zien bij het woord spin voor hun geestesoog onmiddellijk een zwart veelpotig beestje, en beschouwen de bezigheid van het spinnen van een web als secundair, terwijl juist de naam van het beest daarvan afgeleid is.
In het kader ‘Verbale substantieven’ worden nog enkele voorbeelden van zulke gevallen gegeven. Dit rijtje zal veel ‘o ja, natuurlijk’-reacties oproepen. Zo'n reactie vindt men waarschijnlijk niet bij een woord als baar ‘draagbaar’ en ‘golf’. Het werkwoord baren, waar het van afgeleid is, heeft namelijk een heel andere betekenis gekregen: nu betekent het ‘een kind ter wereld brengen’, maar vroeger bezat het de algemene betekenis ‘dragen’. Andere voorbeelden zijn beleg ‘militaire insluiting’, afgeleid van beleggen in de oude betekenis ‘bezetten’, en bestel ‘regeling’, afgeleid van bestellen in de oude betekenis ‘besturen, op orde stellen’.
| |
Snol komt van snollen
Sommige zelfstandige naamwoorden zijn afgeleid van een inmiddels verdwenen werkwoord: zo komt bestek ‘plan’ van het Middelnederlandse besteken ‘bepalen, een bestek maken’, bewind van bewinden ‘inwikkelen, ten uitvoer brengen’, gebrek van gebreken ‘iets stuk breken, in gebreke blijven’, gelaat van hem gelaten ‘zich gedragen’, gemak van gemaken ‘maken, veroorzaken’, pram(men) ‘vrouwenborst(en)’ van pramen ‘klemmen, drukken’, schede van scheden (een verouderde nevenvorm van scheiden), slab ‘morsdoekje’ van slabben ‘slurpen’ en snol ‘hoer’ van snollen ‘snoepen’. In deze gevallen is de herkomst van het zelfstandige naamwoord niet meer herkenbaar.
Voor de afleiding in kwestie gelden de normale spellingregels. Dat betekent dat een afleiding van een werkwoordstam die eindigt op -v of -z, gespeld wordt met -f of -s, vandaar: bedrijf - bedrijven, draf - draven, kerf - kerven, kluif - kluiven, roof - roven, schaaf - schaven, sloof - sloven, werf - werven, blaas - blazen en blos - blozen.
In al deze gevallen is het vrij zeker dat de werkwoordstam het grondwoord is en het zelfstandige naamwoord de afgeleide, maar het omgekeerde is ook mogelijk. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de werkwoorden dromen en galmen; dat zijn afleidingen van de zelfstandige naamwoorden droom en galm. Overigens zijn droom en galm zelf wel weer afgeleid van een werkwoord, namelijk met het oude achtervoegsel -m: gal-m komt van het Middelnederlandse werkwoord galen ‘lawaai maken’ (bewaard gebleven in nachtegaal), en droo-m wordt wel verbonden met de stam van het werkwoord bedriegen.
Helaas is het niet altijd met zekerheid uit te maken wat de grondvorm is geweest: het werkwoord of het zelfstandige naamwoord.
| |
Klinkerwisselingen
Zelfstandige naamwoorden die afgeleid zijn van sterke werkwoorden, vertonen regelmatig klinkerwisseling, ook wel ‘ablaut’ genoemd. Die komen overeen met de klinkerwisselingen in de vervoeging van sterke werkwoorden, vergelijk bijvoorbeeld de beet met (ik) bijt - (ik) beet, (wij) beten - (ik heb) gebeten. In het kader ‘Sterke werkwoorden’ staat een overzicht van de Middelnederlandse en de Nieuwnederlandse klinkerwisselin- | |
| |
gen in werkwoorden. In het onderstaande overzicht, met klinkerwisselingen in zelfstandige naamwoorden, wordt telkens naar de werkwoordklassen in dat kader verwezen. Bedenk daarbij wel dat sommige sterke werkwoorden (bijvoorbeeld zaaien) in de loop van de tijd zwak zijn geworden (en vice versa). De volgende klinkerwisselingen komen voor:
- | wisseling a(a) - e (vgl. de sterke werkwoorden klasse IV, V), in: gave - geven, maat - meten, tra - treden, waag - wegen; |
- | wisseling a - i (vgl. klasse III), in: band - binden, dwang - dwingen, gelag - geliggen, laag - liggen, wand - winden, zang - zingen; |
- | wisseling oe - a (vgl. klasse VI), in: groef - graven; |
- | wisseling ee - ij (vgl. klasse I), in: dreef - drijven, greep - grijpen, kneep - knijpen, kreet - krijten, rede - rijden, reet - rijten, scheet - schijten, snede - snijden, spleet - splijten, steeg - stijgen, streek - strijken, week - wijken; |
- | wisseling o - e (vgl. klasse III), in: borg - bergen, schor - scheren, stolp - stelpen, wolk - welken, worp - werpen; |
- | wisseling o(o) - ie (vgl. klasse II), in: bedrog - bedriegen, bod - bieden, genot - genieten, goot - gieten, kloof - klieven, schot - schieten, sprong - springen, vloot - vlieten, zooi - zieden; |
- | wisseling o(o) - ui (vgl. klasse II), in: boog - buigen, drop - druipen, sloop - sluipen, slot - sluiten, snot - snuiten, stof - stuiven, stok - stuiken, zog - zuigen, zoopje - zuipen. |
Verbale substantieven met klinkerwisseling zijn heel oud: ze bestonden al in de Germaanse periode. Daardoor komen in verschillende talen vergelijkbare vormen voor, vergelijk het Engelse to bind - band en het Duitse trinken - Trank, Trunk en binden - Band, Bund.
| |
Drank, dronk, drinken
Er zijn woorden die op het oog verbale substantieven met klinkerwisseling lijken, maar dat niet zijn. De regel is bijvoorbeeld dat een e in de werkwoordstam wordt afgewisseld met een a(a) in het zelfstandig naamwoord, vergelijk maat - meten. In veer ‘pont’ - varen is de klinkerwisseling precies andersom. Bij veer is dan ook geen sprake van ablaut maar van umlaut, een ander soort klinkerwisseling, waarop ik een volgende keer terugkom. Ook het paar zaak - zoeken past niet in het klinkerpatroon dat we vinden in groef - graven. Dat komt doordat zaak niet van zoeken is afgeleid, maar van het (met zoeken verwante) Middelnederlandse werkwoord saken ‘twisten’.
Soms bestaan er verschillende verbale substantieven naast elkaar: een met en een zonder klinkerwisseling, vergelijk beet en bijt van bijten, graf en groef van graven en klank en klink van klinken. In drank - dronk - drinken en wraak - wrok - wreken komen zelfs drie verschillende klinkers voor. In dergelijke gevallen bestaat er oorspronkelijk een betekenisverschil tussen de zelfstandige naamwoorden, die overeenkomt met de ablautsfase van de werkwoordstijd waarvan het zelfstandig naamwoord is afgeleid; zo is beet het resultaat van bijten, en bijt was oorspronkelijk ‘het bijten’ (zie klasse I); dronk is de handeling van het drinken, drank de vloeistof die men drinkt (klasse III: drinken - drank - (ge)dronken).
Soms bestaan er meerdere nevenvormen, die niet binnen de normale klinkerwisseling verklaarbaar zijn. Zo bestaat de vorm bit naast de regelmatige afleidingen beet en bijt. Hoewel bit een afleiding van bijten lijkt, is het in werkelijkheid een verkorting van gebit - hier is dus geen sprake van ablaut. Gebit is met het voorvoegsel ge- afgeleid van bijten. Braak en brok zijn normale klinkerwisselingen naast breken, maar bij breuk speelt umlaut een rol. (Het artikel ‘Uitbraak, echtbreuk en verbreking’ in het januarinummer ging uitgebreid op deze vormen in.)
Al die verschillende vormen maken één ding goed duidelijk: klinkerwisseling kan vele oorzaken hebben.
| |
Verbale substantieven
bedrag - bedragen |
betoog - betogen |
boor - boren |
borg - borgen |
druk - drukken |
geval - gevallen |
hak (in diverse betekenissen) - hakken |
hoop - hopen |
krab ‘schaaldier’ - krabben |
lade ‘schuifbak’ - laden |
luik ‘houten schot’ - luiken ‘sluiten’ |
pook - poken |
prop - proppen |
raad - raden |
ren (in diverse betekenissen) - rennen |
schop ‘werktuig’ - schoppen |
sprei - spreiden |
stek ‘loot’ - steken |
strook - stroken |
tred - treden |
vat ‘greep’ - vatten |
vergiet ‘teiltje met gaten’ - vergieten |
voeg ‘naad’- voegen |
Met dank aan Cor van Bree en Piet Verhoeff
| |
Sterke werkwoorden
De klinkerwisseling van de zes klassen sterke werkwoorden; Mnl. = Middelnederlands (ca. 1200-1500), Nnl. = Nieuwnederlands (vanaf ca. 1500).
I |
Mnl. |
biten |
beet |
beten |
gebeten |
|
Nnl. |
bijten |
beet |
beten |
gebeten |
II |
Mnl. |
bieden |
boot |
boden |
geboden |
|
luken |
look |
loken |
geloken |
|
Nnl. |
bieden |
bood |
boden |
geboden |
|
luiken |
look |
loken |
geloken |
III |
Mnl. |
helpen |
halp |
holpen |
geholpen |
|
bergen |
barg |
borgen |
geborgen |
|
binden |
band |
bonden |
gebonden |
|
Nnl. |
helpen |
hielp |
hielpen |
geholpen |
|
bergen |
borg |
borgen |
geborgen |
|
binden |
bond |
bonden |
gebonden |
IV |
Mnl./Nnl. |
nemen |
nam |
namen |
genomen |
V |
Mnl./Nnl. |
geven |
gaf |
gaven |
gegeven |
VI |
Mnl./Nnl. |
varen |
voer |
voeren |
gevaren |
|
|