| |
| |
| |
| |
Vlizotrap?
Wouter Peters - Groningen
Al sinds jaar en dag kijk ik zeer geregeld tegen de onderkant van de onderste trede van onze uittrekbare zoldertrap aan, waarop de merknaam Vliezo-trap (dus met ie en een koppelteken) en de naam van de fabrikant, Frits Bode Breda, staan.
Daarom keek ik een beetje vreemd op van de spelling vlizotrap in het artikel van Marc van Oostendorp over het proefschrift van Nicoline van der Sijs (Onze Taal januari). Ook Koenen en de grote Van Dale blijken deze spelling te geven.
Wat nu? Merknamen zijn meestal gedeponeerd. Mij dunkt dat de fabrikant zijn eigen merknaam juist zal spellen. Hebben alle woordenboeken het dan mis? Of heb ik geen ‘echte vlizotrap’ in huis maar een kloon waarvan de naam net voldoende van het origineel afwijkt om juridisch door de beugel te kunnen?
| |
Balletje-balletje
Bart Vermeulen - Utrecht
In de bespreking van het proefschrift van Nicoline van der Sijs (januarinummer Onze Taal) staat bij balletje-balletje dat het woord voor het eerst in 1985 is gebruikt en dat het betekent: ‘gokspel waarin een bal in een van drie bekers wordt verstopt’. Zowel de datering als de omschrijving is mijns inziens onjuist.
Ik ken de term al zeker vanaf 1980, toen we in Amsterdam geconfronteerd werden met groepjes meestal uit Joegoslavië afkomstige personen die op straat argeloze voorbijgangers het geld uit de zak klopten met hun zogenaamde gokspel. Een klein balletje wordt daarbij onder een van de drie bekers gelegd, waarna de bekers door schuiven van plaats worden verwisseld. De speler moet daarna aangeven onder welke beker het balletje ligt. Enkele leden van de groep doen zich voor als speler en ‘winnen’ uiterst simpel een flink bedrag, waardoor omstanders worden overgehaald het ook eens te proberen. Hoe goed ze de beweging van de bekers daarop ook volgen, het balletje ligt nooit onder de door hen aangewezen beker. Natuurlijk niet, want zodra er echt ‘gespeeld’ wordt, wordt het balletje weggegoocheld, zodat de speler altijd verliest, welke beker er ook wordt aangewezen. Daarna wordt een van de twee andere bekers opgetild, waaronder dan het balletje wel te voorschijn komt: het is gewoon een kwestie van vingervlugheid. Balletje-balletje is dus beslist geen gokspel, maar een geraffineerde oplichtingstruc!
| |
Vagen
Feico Nater - Hengelo
Nicoline van der Sijs schrijft in de januari-aflevering van haar rubriek ‘Etymologica’ dat we het woord vagen, dat ooit gebruikt werd voor ‘vegen, schoonmaken’, alleen nog kennen uit vagevuur. Ik lees echter vaak in de krant dat een huis door een ontploffing is ‘weggevaagd’. Gaat het hier niet om hetzelfde woord vagen?
| |
Naschrift Nicoline van der Sijs
Vagen is inderdaad ook in de samenstelling wegvagen bewaard gebleven. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal is vegen: ‘het gewone woord in geheel het ndl. taalgebied, behalve in het vlaamsch en in het zeeuwsch, waar alleen vagen wordt gebezigd (...). In de schrijftaal wordt vagen vooral in de samenst. wegvagen en vagevuur gebruikt.’
| |
Smetteloos Nederlands
Wim Jansen - voorzitter Stichting Natuurlijk Nederlands, Noordwijk
In het novembernummer van Onze Taal (blz. 308) gaat Harry Cohen naar aanleiding van het Barbarismenwoordenboek van Bas Hageman in op leenwoorden en barbarismen en het verzet hiertegen. Ik heb me zeer gestoord aan de neerbuigende betoogtrant van dit artikel waar het gaat over taalzorg en taalbescherming (begrippen die Cohen mijns inziens verwart met purisme), en aan de twijfelachtige stellingen die hij poneert.
Cohen schrijft: ‘Tegenwoordig lijken leenwoorden steeds meer geaccepteerd te worden.’ Dit is volkomen uit de lucht gegrepen. Het peil van de taalverzorging ligt lager dan vroeger, en velen zien taal nog slechts als een noodzakelijke verpakking van een boodschap. Deze nonchalance betreft ook vreemde woorden: zij worden te pas en te onpas gebruikt, met een vernederlandste betekenis, verkeerd gespeld, verkeerd uitgesproken... het deert ons nauwelijks. Dit alles heeft niets met acceptatie te maken - en de strijd hiertegen niets met purisme.
Even verder beweert Cohen dat ‘er taalgenoten zijn die deze dingen niet op hun beloop willen laten, maar de ontwikkeling graag zouden bijsturen’. De ANS, de Van Dale en het Groene Boekje zijn echter ook symbolen van bijsturing. Zonder deze hoekstenen zou er geen uniform onderwijs in het Nederlands zijn en zou onze taal zijn gronddoelstelling, het mogelijk maken van communicatie tussen alle Nederlandstaligen, niet kunnen vervullen.
Ten slotte strooit Cohen de lezer zand in de ogen met de uitspraak ‘Het besef groeit dat de diverse talen in de wereld (...) dichter bij elkaar komen’. Was het maar waar, dan hoefden we alleen maar geduldig te wachten op dit product van natuurlijke fusie en was het taalprobleem internationaal opgelost! De technischwetenschappelijke terminologie vertoont inderdaad overeenkomsten in veel (vooral Indo-Europese) talen, en hamburgers en pizza's komen we op de hele wereld tegen, maar taal is meer dan dat. Het is niet aantoonbaar dat de zinsbouw en de klankleer van het Nederlands, Engels, Frans en Itali- | |
| |
aans Cohens hamburgertheorie volgen en bezig zijn in een meetbaar tempo naar elkaar toe te groeien.
| |
Verdwijnende geldnamen [1]
Richard A. Keijzer - Hilversum
Ada van der Linden schrijft in het decembernummer over de bijnamen van de inmiddels verdwenen guldenmunten en -bankbiljetten. Ik neem aan dat zij niet uit de hoofdstad afkomstig is, anders had zij geweten dat een bas in geen geval een dubbeltje is. Het is een stuiver (het ‘dubbele’ zit hem in het feit dat een stuiver twee vierduitstukken waard is). Het dubbeltje wordt, om onderscheid te maken, aangeduid met de term beis(je).
Het Bargoens woordenboek geeft een combinatie van beide woorden in de vorm kimmelbeisbas, zijnde drie dubbeltjes en een stuiver, ofwel een bedrag van 35 cent. Kimmel betekent ‘drie’ en is afgeleid van de gimel, de derde letter uit het Hebreeuwse alfabet.
| |
Verdwijnende geldnamen [2]
Ing. J. Prakken - Paterswolde
Naar aanleiding van het stuk over verdwijnende geldnamen van Ada van der Linden in het decembernummer het volgende.
In mijn jeugd (ik ben van 1929) waren de halve cent en de halve stuiver nog gangbare munten. Als je moeder in een royale bui was, kreeg je een cent om die in de snoepwinkel te verbrassen. Af en toe kwamen mijn grootouders uit Deventer bij ons logeren, en van mijn grootmoeder, die van 1867 was, kreeg ik dan weleens het exorbitante bedrag van tweeënhalve cent, oftewel een halve stuiver. Mijn grootmoeder noemde dit muntstuk echter geen halve stuiver, maar ze gebruikte de door mij onbegrepen aanduiding vierduitstuk. Onbegrepen, omdat ik niet snapte hoe tweeënhalve cent uit vier duiten kon bestaan. Pas later begreep ik dat voor de Franse tijd een stuiver niets te maken had met het begrip ‘vijf cent’, net zomin als de gulden toen verbonden was aan het getal honderd. De stuiver was toen namelijk verdeeld in acht duiten, en een halve stuiver was dus gelijk aan vier duiten. De gulden was twintig stuivers waard: 160 duiten.
Dit illustreert overigens de hardnekkigheid waarmee sommige muntnamen in zwang blijven, want toen mijn grootmoeder geboren werd, waren de duiten al vijftig jaar verdwenen.
| |
Telegram uit Darmstadt
M. Gelderblom-Spijker - Gorinchem
Ewoud Sanders schrijft in het oktobernummer over uitdrukkingen met een woordspeling op een geografische naam, waaronder ook een telegram uit Darmstadt. Mijn moeder, die in 1890 geboren was in Maassluis, placht te zeggen, als iemand een feeksje (of ‘veeksje’?) liet, zoals zij dat noemde: ‘Telegram uit Darmstadt: lading verse worst in aantocht.’ Waarschijnlijk had ze die uitdrukking gehoord van haar grootvader, die in Vlaardingen een slagerij had. Hoe het ook zij, de uitdrukking is in ieder geval van ver voor 1960, de datering die Sanders geeft.
| |
PowerPoint-presentaties [1]
J. Reedijk - Leiden
Met veel interesse en instemming las ik het artikel ‘Zoevende zinnen en vliegende vlakken’ van Wim Blokzijl en Roos Naeff over het gebruik van PowerPoint in voordrachten (Onze Taal december). Graag zou ik hierop enkele aanvullingen geven.
1. In plaats van met de hand, een stok of laser, kan men bepaalde zaken ook zeer goed op het projectiescherm aanwijzen met de muisaanwijzer op het computerscherm. De spreker kan dan over het scherm van zijn computer steeds naar zijn gehoor blijven kijken
2. De cursor is te veranderen in een gekleurde pen, waardoor men tijdens de presentatie iets kan doorhalen, aankruisen of toevoegen. Daar is overigens wel andere software voor nodig; die in PowerPoint zelf is te klein.
3. Binnen PowerPoint kan op eenvoudige wijze andere software worden gestart en gebruikt (ook via de muis). Ik gebruik dit zelf bijvoorbeeld om een HTML-bestand of zelfs een website op te roepen.
| |
PowerPoint-presentaties [2]
Richard Klein - Potsdam, Duitsland
Het artikel over het gebruik van PowerPoint in voordrachten (Onze Taal december) geeft sprekers een aantal zinvolle suggesties voor het publieksvriendelijk gebruik van PowerPoint. Terecht wordt gewezen op het belang van een goed contrast tussen tekst en achtergrond. Hieraan zou ik willen toevoegen: zorg ervoor dat het contrast ‘kleurenblindenvriendelijk’ is.
Ooit heb ik een spreker tijdens zijn presentatie moeten verzoeken de achtergrondkleur van zijn PowerPoint-dia's te veranderen omdat ik met geen mogelijkheid kon lezen wat voor het merendeel van het publiek overduidelijk was. Ongeveer tien procent van de mannelijke bevolking is in meer of mindere mate kleurenblind; meestal kunnen rood en groen niet goed onderscheiden worden. Rode tekst op een groene achtergrond (of andersom) zijn voor kleurenblinden een vaak terugkerende plaag die eenvoudig voorkomen kan worden.
| |
X-rijke woorden: toonspoorstroomloop
Lex van Boetzelaer - Zeewolde
Battus schreef in het juli/augustusnummer 2001 van Onze Taal over de x-rijkste woorden: zo kort mogelijke woorden in Van Dale of het Groene Boekje waarin een bepaalde letter het meest voorkomt. Bij de letter o gaf hij het woord oostnoordoost met zes o's. Rutger Kiezebrink verbeterde dit record in ‘Reacties’ van het oktobernummer met het woord grootvorst-troonopvolger, met zeven o's.
Sinds december 2001 werk ik bij Railinfrabeheer, waar ik geconfronteerd word met veel woorden die voor mij nieuw zijn. Zo kwam ik in een begrippenlijst de volgende zin tegen: ‘De detectie van treinen op een beveiligingssectie kan bijvoorbeeld plaats vinden met behulp van spoorstroomlopen en toonspoorstroomlopen.’ Dat laatste woord heeft evenveel o's als grootvorst-troonopvolger, maar is drie letters korter. Het enkelvoud toonspoorstroomloop, met maar liefst acht o's, ben ik in mijn prille dienstverband nog niet tegengekomen, maar collega's hebben me verzekerd dat dit ook gebruikt wordt. Omdat toonspoorstroomloop niet in Van Dale en het Groene Boekje voorkomt, is het volgens Battus' normen helaas niet officieel het o-rijkste woord, maar mede vanwege de mooie gelijkmatige verdeling van de o's en de afwezigheid van andere klinkers verdient het zeker een eervolle vermelding.
|
|