| |
| |
| |
Het proefschrift van...
Nicoline van der Sijs: van wad tot toppie joppie
Marc van Oostendorp
1955 was het jaar van de woorden bowlen, cryptogram, discrimineren, diskjockey, escapisme, espresso, H-bom, houtje-touwtje, jukebox, klerelijer, mortuarium, nozem, olympiajol, orkestmuziek, pep, platvloers, psychosomatisch, schuimplastic, sciencefiction, teenager, teringlijer, tonic, tyfuslijer en vlizotrap. Het was het jaar waarin de eerste druk verscheen van het meest verkochte Nederlandse woordenboek aller tijden: het Prisma woordenboek Nederlands van A.A. Weijnen, het jaar waarin het onderwijs in het Fries op de lagere school werd toegestaan en het jaar waarin de eerste moskee, in Den Haag, in gebruik werd genomen. 1955 was ook het jaar waarin Nicoline van der Sijs werd geboren; zij zou een van de productiefste taalkundigen van Nederland worden.
Vlizotrap (1955, ‘uittrekbare trap naar vliering of zolder’)
Behalve dat over het geboortejaar komen al deze gegevens uit het Chronologisch woordenboek van Van der Sijs. Zij onderzocht de geschiedenis van ruim achttienduizend hedendaagse Nederlandse woorden. Van elk woord tekende ze op wanneer het voor het eerst in geschreven of gedrukte bronnen voorkwam. Zo duikt het oudst gedateerde woord, wad (‘doorwaadbare plaats’), in het jaar 107 op bij de Romeinse schrijver Tacitus, in de plaatsnaam Vadam. De laatst opgetekende woorden komen uit het jaar 2000: plassticker, weblog, toppie joppie en nog een paar. Van der Sijs promoveerde in november vorig jaar op dit boek aan de Universiteit van Leiden.
| |
Twente, Drente
In haar woordenboek drukt Van der Sijs de woorden in chronologische volgorde af, met onder aan elke pagina een overzicht van de belangrijkste taalgebeurtenissen uit de behandelde periode. In de 584 pagina's die aan dat overzicht voorafgaan, laat ze zien hoe ze aan haar materiaal gekomen is, en vooral wat we eruit kunnen leren over de geschiedenis van onze taal.
De oudste woorden zijn het moeilijkst te traceren. Tot in de dertiende eeuw werd het Nederlands nog niet of nauwelijks geschreven. We moeten het doen met de woorden die Romeinse schrijvers in hun teksten noemden, vaak als onderdeel van een plaatsnaam: wad is dus het eerste woord, het tweede woord is twee in de provincienaam Twente, die gevonden is rond het jaar 222. Wat -nte in deze naam betekent, is overigens niet helemaal duidelijk. Drente, met hetzelfde achtervoegsel, voorafgegaan door het betekeniselement drie, heeft Van der Sijs voor het eerst gevonden in een bron uit 820.
Een belangrijke bron uit de achtste eeuw is de zogenoemde Lex Salica, een wettekst van de Franken die straffen beschrijft voor misdrijven die gepleegd worden in ‘Saleheim’, ‘Bodoheim’ en ‘Widoheim’ - volgens Van der Sijs zou het hier best eens kunnen gaan over de dorpen Zelhem, Bodegem en Videm. De tekst van de Lex Salica is in het Latijn geschreven, maar er bestaat een handschrift waarin in aantekeningen (zogenoemde glossen) allerlei juridische termen van Frankische equivalenten worden voorzien.
| |
Alleroudste woorden
In die glossen kunnen we namen voor dieren vinden, zoals merrie, os en veulen, omdat de straffen voor het stelen van vee gedetailleerd werden beschreven. Ook komen we in de wetteksten enkele juridische termen voor het eerst tegen, zoals echt (in de betekenis ‘huwelijk’) en zaak (in de betekenis ‘rechtszaak’) en telwoorden zoals vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, veertig en tweeduizend: de uitgedeelde boetes werden in deze termen beschreven.
Dit zijn dan misschien de woorden die we in de oudste bronnen terugvinden, het zijn daarmee niet de alleroudste Nederlandse woorden. Althans, het zijn waarschijnlijk niet de woorden die het allerlangst in deze streken gebruikt zijn. Voordat de Franken en andere Germaanse volkeren zich hier vestigden, moeten er al mensen geleefd hebben. Van hun taal is niet veel meer over, maar er zijn geleerden die denken dat bijvoorbeeld kleven, knaap, struik, broek, knobbel, kut en hok tot de laatste restanten van die taal behoren. Bovendien hadden de Germanen voordat ze zich hier vestigden ook al woorden uit andere talen geleend. Het woord zilver komt bijvoorbeeld uit het Akkadisch, een taal die in het oude Mesopotamië werd gesproken, maar in het jaar 100 na Christus al uitgestorven was. En het woord hennep is geleend uit het Thracisch, dat op de Balkan werd gesproken, of uit het Scythisch, een Iraanse taal. Duizenden jaren geleden waren er kennelijk al wereldwijde handelscontacten die ervoor zorgden dat talen woorden van elkaar overnamen.
| |
Bedachte leenwoorden
De eerste grote toevloed aan leenwoorden nadat de Germanen zich hier gevestigd hadden, kwam uit het Latijn. Honderden woorden
| |
| |
hebben we sindsdien uit het Latijn overgenomen. Dat gebeurde niet alleen in die eerste periode, maar ook in de Middeleeuwen, en nog later. In totaal zijn er onder de achttienduizend woorden in Van der Sijs' verzameling 1905 van Latijnse herkomst: van muur uit de tiende eeuw, via school (1240), tot mortuarium (1955). Alleen uit het Frans hebben we er meer. Uit het Frans hebben we 4605 woorden geleend, uit het Engels 1857, waarmee deze taal op de derde plaats komt te staan. Met de veronderstelde ‘toevloed’ van Engelse woorden valt het dus nog wel mee.
| |
Bedachte leenwoorden
We hebben overigens in ons taalgebied ook leenwoorden bedácht - woorden die er wel buitenlands uitzien, maar in het veronderstelde land van herkomst zelf onbekend zijn, in ieder geval in de Nederlandse betekenis: grossier (1485), modieus (1717), fabricage (1807), logé (1844), dancing (1926), strip (1949) en camping (1958). Ook op andere manieren hebben mensen nieuwe, exotisch klinkende woorden weten te maken. Horeca is een zogenoemd lettergreepwoord, gemaakt (in 1940) van de eerste lettergrepen van hotel, restaurant en café. Op soortgelijke manier zijn in 1955 vlizotrap (‘vliering-zoldertrap’) en in 2000 bamamodel (‘bachelor-master’, een nieuwe structuur voor het hoger onderwijs) gemaakt.
Van sommige woorden weten we vrij precies wie ze wanneer gemaakt heeft. Niet alleen schrijvers (fatsoensrakker, 1935, Simon Vestdijk), reclamemakers (frisdrank, 1956, Dick Schiferli), televisiemakers (gekte, 1973, Wim T. Schippers) en uitvinders (plassticker, 2000, Guus Welling uit Utrecht) bedachten dit soort woorden. Vlaflip werd in 1963 verzonnen door mevrouw Reuvers-Ulijn uit Oss, die een man had die bij Campina werkte, en trainer Leo Beenhakker gebruikte voor een nieuwe generatie voetballers in 1989 knorrig de kwalificatie patatgeneratie.
Plassticker (2000, ‘sticker met een afbeelding die verandert als erop wordt geplast’)
| |
Pesto
Er blijken ook woorden te zijn waarmee de etymologische wetenschap zich nog geen raad weet. Van bijvoorbeeld pief, toepen, das, pet, vies en leus is de herkomst onduidelijk of controversieel, en sommige woorden zijn pas onwaarschijnlijk laat voor het eerst opgetekend (beleg en lolbroek in 1976 en ladderzat in 1984). Maar voor heel veel woorden heeft Van der Sijs een nieuwe, preciezere datering weten te geven. Door de manier van dateren - met gebruik van gedrukte bronnen - kun je je wel verbazen over de recentste dateringen: ik weet zeker dat ik pesto al voor 1999 gebruikte en voor 2000 al wist wat dim sum was.
Van der Sijs' woordenboek zit vol feitjes en wetenswaardigheden over de duizenden jaren waarin onze taal nu al van dag tot dag in beweging is. Het is veel dikker en tegelijkertijd veel leesbaarder dan andere proefschriften. Het is bovendien een uniek werk: voor geen enkele andere taal bestaat er op dit moment een chronologisch geordende woordenlijst. Wetenschappers kunnen het gebruiken als een bron van nieuw onderzoek (Is het waar dat de oudste leenwoorden zich het best aan het Nederlands hebben aangepast? Waarom heeft de Spaanse overheersing maar zo weinig sporen in de taal achtergelaten?). De liefhebbers kan het inspireren tot nieuwe Opperlandse spelletjes: schrijf een zin met alleen woorden die al voor 1300 waren opgetekend, maak een gedicht met alle nieuwe woorden uit 1955. En iedereen kan voortaan weten hoe oud zijn woorden zijn: hoe (901-1000) heeft (901-1000) onze (901-1000) taal (1220-1240) het (901-1000) zo (901-1000) lang (788-789) kunnen (1100) doen (901-1000) zonder (901-1000) chronologisch (1697) woordenboek (1584)?
Nicoline van der Sijs, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. Utrecht, Veen, 2001. 1164 blz. Gebonden, €56,72. ISBN 90 204 2045 3. (Zie blz. 21 voor een speciale aanbieding voor Onze Taal-lezers.)
| |
Kansspelen
De geschiedenis van de woordenschat weerspiegelt de geschiedenis van de cultuur. In een apart hoofdstuk behandelt Van der Sijs de woordenschat rond een aantal thema's: beroepen, schoeisel, munten, sauzen, ziektes en veel meer. Onder het hoofdje ‘kansspelen’ noemt ze bijvoorbeeld:
1237 |
wedden |
‘gokken’ |
1324 |
dobbelen |
‘met dobbelstenen werpen’ |
1518 |
loterij |
‘kansspel met lootjes’ |
1738 |
roulette |
‘hazardspel’ (uit het Frans) |
1824 |
lotto |
‘loterij’ (uit het Italiaans) |
1846 |
kienen |
‘het kienspel spelen’ |
1856 |
tombola |
‘loterijspel’ (uit het Italiaans) |
1860 |
gokken |
‘spelen om geld’ (uit het Jiddisch) |
1886 |
baccarat |
‘kansspel met kaarten’ (uit het Frans) |
1944 |
toto |
‘systeem van wedden’ (uit het Duits) |
1949 |
pool |
‘voetbalpool’ (uit het Engels) |
1968 |
bingo |
‘hazardspel’ (uit het Engels) |
1973 |
flipperkast |
‘speelautomaat’ |
1974 |
blackjack |
‘een soort eenentwintigen’ (uit het Engels) |
1984 |
fruitautomaat |
‘gokautomaat’ |
1985 |
balletje-balletje |
‘gokspel waarin een bal in een van drie bekers wordt verstopt’ |
1997 |
piramidespel |
‘frauduleus gokspel’ |
Er is hier een lange traditie van gokken. Dobbelen was al in de Middeleeuwen populair en loterij is een woord dat andere talen van ons hebben geleend (Duits: Lotterie, Frans: loterie). In de achttiende en de negentiende eeuw komen de nieuwe gokmodes vooral uit Frankrijk en Italië; na de Tweede Wereldoorlog komen ze uit Amerika, al worden voor sommige populaire spelen al snel Nederlandse namen gemaakt.
|
|