Gewaai
Is het eigenlijk een mooi of verrassend beeld, die vergelijking van platanen met herten en van platanenkronen met hertengeweien? Dat herten, of bomen, bij het zien van de zee gaan rennen, is iets wat we ons kunnen voorstellen: dat doen kinderen, en heel veel volwassenen, ook altijd. Dat bomen vergelijkingen oproepen met dieren bij drinkplaatsen, is ook niet zo vreemd: denk aan de treurwilg in zijn kenmerkende drinkhouding. Maar verder vond S. Vestdijk het indertijd (in Het Parool van 22 november 1947) ‘iets te geforceerd’, deze vergelijking, iets te veel ‘plastiek in engere zin, om haar zelfs wille beoefend’. Een half jaar later (Utrechtsch Nieuwsblad, 17 april 1948) citeerde F. Bordewijk deze zes regels juist weer als ‘een bewijs van sterke en toch niet geforceerde beelding’. En: ‘Wie de merkwaardige, kleine, geknotte skeletten kent van de Zuidfranse platanen met hun dicht gebladerte geniet van deze vergelijking.’
Een vondst, of al te zeer voor de hand liggend? Aanvankelijk leek ook de etymologie te geloven in een rechtstreeks verband tussen boomtakken en de takken op de kop van een hert. Het WNT vermeldt de veronderstelling van onder anderen Willem Bilderdijk, begin negentiende eeuw, dat het woord gewei regelrecht afgeleid zou zijn van gewaai, dat is het gebladerte en getakte van een boom, in zoverre het vrij door de wind bewogen kan worden (in toepassing op zogeheten waaibomen, ter onderscheiding van tegen een muur of langs latwerk geleide leibomen). Bilderdijk sprak ook wel van ‘boschgewei’, daarmee ditzelfde waaibomengewaai bedoelende. Ook de Gelderse uitspraakvariant [gewei] voor gewaai leek in deze richting te wijzen, maar toch moest het WNT met enig verdriet deze ‘op zichzelf aannemelijke afleiding’ laten varen, want klankwetmatig scheen het niet helemaal te kloppen. Gewei moet ooit rechtstreeks aan het Hoogduitse Geweih ontleend zijn - en blijkbaar heeft dat woord niets met waaien te maken.
Jammer. Het heeft wel iets om in het geheim te blijven denken dat juist deze verwantschap tussen hertenhorens en waaibomen, hoe onterecht dan misschien ook, er indertijd voor zorgde dat Vasalis, of haar eindredacteur, of de zetter, niet koos voor het gewei met de korte, maar voor het gewij met de lange ij, om aldus in de spelling ook andere betekenissen te laten meeklinken. Noteren wij dus stiekem in het woordenboek van de poëzie: ‘gewij, gewei met gewaaikenmerken, in het bijzonder zoals in de jaren veertig langs de zeeboulevard in Cannes (Fr.) aangetroffen bij sterk op dorstige herten lijkende, als het ware in hun ren naar het water star gebleven, groen-witte platanen; soms abusievelijk verbeterd tot gewei.’