Woordenboek van de poëzie
Leival
Guus Middag
Verlaat nooit zonder woordenboek de woning. Overal dreigt gevaar. Het was in Oostenrijk, lang geleden, ik was een jaar of twaalf. We liepen door een bos, tegen een berg op, met de bedoeling een wandeling te maken, toen rechts van het pad ineens een bord opdook. Gespijkerd op een boom, een wit verkeersbord met een rode rand en in het midden, in zwarte letters, het lugubere woord Tollwut. Iemand moest het er ooit opgehangen hebben, ter waarschuwing, maar voor wie of wat? Had het iets met tol betalen te maken, of met woud, of met beide? Moest hier bostol betaald worden? Verboden toegang voor wie zijn woudtol niet had voldaan? Of had Wut iets met woede te maken, en liepen hier dus woedende toleisers rond? Wegwezen - dat leek, ongeacht de eventuele betekenis van het woord, de mededeling van het bord. Wij maakten ons snel uit de voeten, om bij thuiskomst te ontdekken dat het allemaal nog veel erger was. Wij waren zojuist ontsnapt aan een gevaarlijke roedel schuimbekkende Oostenrijkse boshonden, want Tollwut bleek het Duitse woord te zijn voor hondsdolheid.
Nog zo'n gevaarlijk woord, aangetroffen in de berm van de Duitse Autobahn: Spurrillen. Om het acuut koud van te krijgen. In Italië, op smalle bergweggetjes, op verkeersbordjes, in de rotswand geschroefd: ‘caduta massi’, vallende massa's, dus dan weet je het wel. Met een afbeelding erbij waarop een halve berg naar beneden komt getuimeld, maar zonder verdere instructies voor hoe in zo'n geval te handelen. In dezelfde angstaanjagende categorie, in Nederland: ‘overstekend wild’, met een afbeelding van een hypernerveus hert. En: ‘uitholling overdwars’.
In een niet nader genoemd land zag de dichter J. Eijkelboom ook eens een vreemd woord op de weg. Niet op een verkeersbord, maar op een stuk karton geschreven:
op een rafelig stuk karton
aan een koord over de straat
zomaar het nooit geweten woord
Wat is een of de of het leival? Familie van de meerval, of van de narwal? Was hier vis te koop? Of was het misschien Fins voor ‘finish’? Zwitserse fototoestelreclame? Of Roemeens? De lei is de Roemeense munt, bekend uit kruiswoordraadsels. Eijkelboom zelf had Keltische associaties. Hij dwaalde na het zien van het vreemde woord met zijn gedachten meteen af naar een oud-Engelse hei met elfjes en barden:
verlangt de door steden dolende
bard terug naar de heide waar het
onvatbare volk van de elfjes hem ooit
Het is wel aardig dat de dichter, op zoek naar een verklaring voor een onbekend woord, zelf ongemerkt een ander onbekend woord introduceert: tussenlicht. Dat moet wel de instantvertaling zijn van het Engelse twilight, ‘schemering’. Overigens zag ik nog niet goed wat er Keltisch zou kunnen zijn aan het woord leival, maar dat hoefde ook niet, want in de derde en laatste strofe werd de dichter en ons de geheime betekenis alsnog geopenbaard. Hamergeluiden richtten de blik omhoog:
Hamertje-tik wijst vervolgens
de weg omhoog, waar leidekkers
het kerkdak van nieuwe schubben
En pas toen wisten we dat het gedicht zich in Nederland afspeelde. En dat de leivalvis nog wel even terugkeerde, in de symbolische schubben waarvan het kerkdak werd voorzien, maar dat het woord verder niets vissigs had. De leidekkers hadden niets anders willen doen dan de passanten waarschuwen, maar nu juist met een woord dat de gemiddelde passant vermoedelijk niet bekend is: leival. Het klinkt als een ziekte: hier heerst leival, zoals ergens anders Tollwut kan heersen. Of als een natuurverschijsel: hier kan zich neervallend lei voordoen, zoals zich ergens anders overstekend wild of spoorvorming kan voordoen.
Noteren wij in het woordenboek van de poëzie: ‘Leival, geen meervoud, uit de leidekkerij: 1. onbedoelde neerstort, ten gevolge van leidekkerswerkzaamheden, van grotere of kleinere stukken leisteen, in het bijzonder op die delen van de openbare weg waar zich nietsvermoedende wandelaars kunnen ophouden; 2. ook als waarschuwing aan de onder 1. genoemde passanten: pas op, hier kan lei vallen; tot nu toe alleen waargenomen op een rafelig stuk karton aan een over de straat gespannen koord, ergens in Nederland, door J. Eijkelboom (in zijn gedicht “Openbaring” in zijn bundel Het arsenaal, Amsterdam, 2000, uitgeverij De Arbeiderspers, p. 39).’