Knipperlichtrelatie
Er is natuurlijk maar één manier om erachter te komen wanneer en door wie de strenge omdat/door-dat-regel voor het eerst is geformuleerd, en dat is: geduldig alle grammaticaboeken van de afgelopen eeuwen doornemen. Een van de weinigen die deze taak op zich hebben genomen is dr. J. de Rooij. Hij bekeek bijna tachtig boeken en kwam in zijn artikel ‘Omdat en doordat in het Nederlands’ (De nieuwe taalgids, juli 1982) tot de volgende conclusie: ‘(...) ligt het voor de hand te veronderstellen dat de strakke regel dat omdat een redengevend en doordat een oorzaakaanduidend voegwoord is, voor het eerst geformuleerd is door H. Kern.’ De passage waarnaar De Rooij verwijst, staat in Kerns Handleiding bij het onderwijs der Nederlandsche taal (1859-'60).
Heel stellig zijn de woorden van Kern mijns inziens echter niet. Misschien moet de strenge regel toch bij iemand anders gezocht worden. Na 37 grammatica's uit de periode 1860-1924 te hebben doorzocht, vond ik in de Beknopte Nederlandsche spraakkunst van Pieter Jakob Cosijn uit 1873 het volgende:
Redengevende bijzinnen; zuiver redengevend is omdat, antwoordende op de vraag waarom? Waarom vertrouwt gij hem niet? Omdat ik hem voor een valschaard houd. Doordat geeft een oorzaak te kennen: De grond was nat, doordat het geregend had.
Cosijn lijkt hier heel zeker van zijn zaak, maar in werkelijkheid heeft hij een vreemd soort knipperlichtrelatie met deze regel gehad. In de derde druk van zijn grammatica (uit 1874) schrijft hij namelijk dat doordat gebruikt moet worden bij een oorzaak, maar dat omdat zowel een oorzaak als een reden kan inleiden: een erg soepele benadering van zijn strenge regel. Tegen 1900 blijkt zijn aanvankelijke strengheid echter zo veel invloed te hebben uitgeoefend dat de regel in bijna alle Nederlandse grammatica's is opgenomen. Cosijn keert dan op zijn schreden terug en bepleit opnieuw de strenge regel.
Eerst streng, vervolgens wat soepeler en ten slotte weer streng. Hoe is dat te verklaren?