Rododendron
Martin Bril
Alle geledingen uit de samenleving waren aanwezig bij het feest dat Hare Majesteit gaf in het Concertgebouw, maar de hoofdmoot werd toch wel gevormd door heren met vlinderstrik en jacquet, dames glanzend van de haarlak en besnorde huzaren in gala-tenue. Jammer dat ze niet te paard waren. Dan waren er opengesperde neusgaten geweest waar als klaroenstoten damp uit was gekomen, toch iets wat erbij hoort.
Verder was het genieten. Neem nu de reusachtige man met die grijswitte haardos (het meest voorkomende haartype) en de smoking van Tip de Bruin. De manier alleen al waarop hij uit zijn donkergroene Audi stapte, deed vermoeden dat hij een machtige aannemer uit de Noordoostpolder was, tevens voorzitter van de Rotary en actief golfer. Hij zette zijn voeten op het aangeveegde plaveisel van de De Lairessestraat alsof hij een bouwput kwam inspecteren. Maar pas op het moment dat hij zijn hele gestalte uit de bolide had gevouwen, zag hij de haag van fotografen en cameraploegen bij de ingang.
Hij schrok.
Aan de andere kant van de bolide verscheen op dat moment het frivole, maar ietwat vierkant gekapte hoofdje van een vrouw die ofwel zijn tweede echtgenote was, ofwel zijn maîtresse, dan wel zijn eerste vrouw met wie hij al jaren gelukkig was getrouwd en die twee liftjes achter de kiezen heeft, zodoende dat ze er nog zo pico bello uitzag.
Ach, de schat.
Hoe ze achter de auto vandaan kwam en oog in oog kwam te staan met de media. Ze verschoot ervan. Ze wist ineens dat ze helemaal verkeerd voor de dag kwam.
En hij wist het ook.
En wij ook.
Maar wat had ze aan?
Een gouden constructie die als een zandloper om haar gestalte heen zat gevouwen en waarvan het onderste uiteinde zich nét boven de laatste, nog golvende uitlopers van haar achterwerk bevond. Ook aan de bovenzijde schoot de jurk op explosieve wijze te kort: nog voor hij op gang kwam, brak het decolleté alweer aan. Dat loog er niet om.
Er viel een stilte.
De vrouw haalde diep adem, alles golfde daarbij, keek nog een laatste keer om zich heen, zoog als het ware alle blikken in zich op, schuldbewust en onvermijdelijk vollopend met schaamte, en toen hobbelde ze de rode loper op, richting het Concertgebouw. Hierbij kwam ze niet ten val.
De aannemer beende inwendig vloekend achter haar aan. Hoe was het in Jezusnaam mogelijk zo dom voor de dag te komen? Wat moesten de mensen in Emmeloord wel niet denken als ze hen straks in het Journaal voorbij zagen komen?
Precies.
De mensen dachten aan heel iets anders, dat wil zeggen: de mensen die de media waren. Zij dachten aan Docters van Leeuwen die misschien zou komen, in de verte klonk in elk geval de sirene van een ambulance, aan Ernst Bakker die beschonken in het nabijgelegen café Welling was gesignaleerd, met vouwfiets en al, en aan Bram Moszkowicz, die niemand voorbij had zien komen, maar die als gezonde geleding van de samenleving toch beslist moest zijn uitgenodigd.
Net toen het peil nog verder dreigde te dalen (‘Waar is Harry Mulisch?’), arriveerde de limousine van de majesteit en kon het feest beginnen. Er werd gezongen, gedanst en tot diep in de nacht chocomel gedronken, dit laatste achter rododendrons.
Uit: Martin Bril, Etalagebenen. Amsterdamse miniaturen. Amsterdam, Prometheus, 1998