Talen met pech
Streektalen op zoek naar een standaard
Marc van Oostendorp
Steeds meer Nederlandse streektalen krijgen officiële erkenning. Volgens sommigen betekent de stap van dialect naar taal ook een verplichting om tot een interne standaardisering te komen. Het eerste obstakel is dan vaak de Nederlandse drang om eindeloos te discussiëren over de spelling.
Wat is het verschil tussen een taal en een dialect? Een van de kortste definities komt van de Groningse taalkundige Siemon Reker. Volgens hem is een dialect een ‘taal met pech’. Sommige taalvarianten krijgen op een bepaald moment voldoende macht en prestige om standaardtaal te worden - bijvoorbeeld doordat vermogende en invloedrijke mensen ze spreken. Andere varianten, die niet minderwaardig zijn maar die minder geluk hebben, worden ‘dialecten’ en raken veroordeeld tot een marginaal bestaan.
Twee groepen dialecten, het Limburgs en het Nedersaksisch, hebben dit marginale karakter inmiddels achter zich gelaten. Dat heeft alles te maken met de Europese Unie en haar inzet voor het behoud van het Europese culturele erfgoed. Daar vallen ook streektalen onder. Het Europees Handvest voor Regionale of Minderheidstalen biedt streektalen de mogelijkheid tot erkenning, wat dan kan leiden tot extra steun. Zo werd in 1995 het Nedersaksisch als streektaal erkend, en een jaar later het Limburgs. Een en ander werd begin dit jaar weer actueel, toen bleek dat de Nederlandse Taalunie niet zo gelukkig was met de erkenning van deze twee streektalen (zie de rubriek ‘Tamtam’ in dit nummer) en het Limburgs als niets meer dan een dialect van het Nederlands bestempelde.
Wie een Friese gemeente binnenrijdt, ziet de plaatsnaam daar ook in het Fries.
Foto: Binne Kramer
Ook in Zeeland werd de vraag wat het verschil is tussen een taal en een dialect begin dit jaar actueel. Enkele mensen in en rond het Zeeuwse provinciale bestuur proberen voor het Zeeuws dezelfde officiële status te verkrijgen die de Taalunie achteraf liever aan het Limburgs en het Nedersaksisch onthouden had. Voor zo'n erkenning is het echter nodig te bewijzen dat het Zeeuws een zelfstandige taal is en geen dialect van het Standaardnederlands: dat is een van de eisen die worden opgelegd door het Handvest. De streektaal moet zich los van de standaardtaal hebben ontwikkeld, zij moet een eigen structuur hebben en ten slotte moet er ook een demografisch en cultureel draagvlak voor bestaan.