Peiler en pijler
J.J. Borgesius - Wageningen
In een ministeriële nota trof ik in 1997 het volgende zinnetje aan: ‘Mainports zijn een belangrijke peiler waarop onze economie rust.’ Peiler in plaats van pijler komt zeer regelmatig voor (zoals er bij wel meer woordparen verwarring is over ei of ij - denk maar aan weids/wijd en vleien/vlijen). Misschien is het onderscheid tussen de twee schrijfwijzen over een aantal jaren zelfs wel helemaal verdwenen, maar waar komen ze oorspronkelijk eigenlijk vandaan?
Het woord pijler betekent ‘steunpunt’ (ook overdrachtelijk), en komt via het middeleeuws Latijn (pilare) van het Latijnse pila ‘zuil’. Het woord peiler betekent ‘degene die peilt’, en ook ‘datgene waarmee je peilt, peilstok’. Het peil is het niveau, bijvoorbeeld van water in een rivier, van alcohol in wijn, of van een discussie. De oorsprong moet gezocht worden in pegel ‘knopje’ - op oude peilschalen werden de niveaus met knopjes aangegeven.