| |
| |
| |
‘Het is een spel, en dat schrijf je met S, P, E, L’
Interview met vaste Dictee-deelnemer Bart Chabot
Kees van der Zwan
‘Eén keer per jaar word je geconfronteerd met het feit dat je de dingen waarvan je denkt dat je ze redelijk weet, eigenlijk helemaal niet weet.’ Maandag 20 december vindt het tiende Groot Dictee der Nederlandse Taal plaats (Nederland 3, 20.00 tot 22.00 uur). Vaste deelnemer Bart Chabot (‘Ik ben een running gag geworden’) over de allure van het Dictee, de hoge kijkcijfers, de deelnemers, de critici, de nieuwe spelling en de Eerste Kamercroquetten.
Als binnenkort voor de tiende keer het Groot Dictee der Nederlandse Taal wordt gehouden, is één ding zeker: Bart Chabot is er weer bij. De Haagse dichter-performer is de enige die ieder jaar plaatsneemt in de Eerste Kamer der Staten-Generaal om voor de televisiecamera's te worstelen met de spelling van woorden als antimakassartje, tseetseevlieg, donquichotterie en przewalskipaard. Waaraan dankt hij zijn vaste basisplaats in het team van Bekende Nederlanders?
‘Heb je even?’, vraagt Chabot, en hij barst los. In een adembenemend tempo: ‘In de zomer van 1990 werd ik gebeld door mensen van Jef Rademakers, de toenmalige producent. De NPS en de Volkskrant zouden een tv-dictee gaan houden, en of ik daar “als representant van Den Haag” aan wilde deelnemen. Er zouden dertig mensen komen via voorrondes in de Volkskrant, en dertig “prominenten” - door de Volkskrant vanaf het begin consequent tussen aanhalingstekens geplaatst om daarmee een zekere ironische terughoudendheid aan te geven, wat wel raar is want de krant is een van de hoofdsponsors, maar goed. Philip Freriks zou het dictee voorlezen; hij had het idee opgepikt in Frankrijk, waar die beroemde Bernard Pivot zoiets deed. Ik kende Philip nog van zijn toenmalige kunstprogramma “Lopend vuur”, en ik wist: die man is oké.’
Bart Chabot (Den Haag, 1954) raakte in 1977 tijdens een bezoek aan Londen in de ban van de punk en werd een succesvol podiumdichter. Tijdens punkconcerten mitrailleerde hij zijn publiek met gedichten die later verschenen in Popcorn (1981), Captain America (1982) en !Stand (1985). Gaandeweg verruilde hij de jeugdhonken voor het theater, waar hij optrad met Remco Camperten Jan Mulder. Intussen ging hij ook verhalen schrijven (de bundels Babylon Hotel, 1988, en Duingheest, 1990), werkte hij voor radio (o.a. bij de VPRO op Radio 3) en tv (de meest uiteenlopende programma's, waaronder veel quizzen), en bleef hij poëzie publiceren, onder meerde bundel Genadebrood (1993). In 1996 verscheen zijn boek over levende legende Herman Brood: Broodje gezond. Op dit moment werkt hij aan het vervolg daarop. Met Brood en Jules Deelder trekt hij dit seizoen voor de tweede achtereenvolgende keer door het land met een theatershow.
| |
Angsthazerij
‘Ik zei meteen: “Goed plan, moeten jullie zeker doen, op mij kunnen jullie rekenen.” Ik geloof dat ik een van de eersten was die vrij enthousiast waren. De meeste Bekende Nederlanders reageerden toentertijd van “eh, o ja, tja, nou ja, eh, bwâ bwâ”.’
‘Toen ik erheen ging, die eerste keer, kwam de aap uit de mouw. De lichtelijk nerveuze producent vertelde dat er die ochtend over de fax nogal wat afzeggingen van Bekende Nederlanders waren binnengekomen. Over de fax: lekker onpersoonlijk. Die dachten: “Straks heb ik 63 fouten en sta ik daar pontificaal mee op televisie, dat is niet echt goed voor m'n carrière.” Die dag waren er dus veel Bekende Nederlanders van wie opeens de schoonmoeder van het trapje gelazerd was bij het leeghalen van de appelboom. Nu worden er in december helemaal geen appels geoogst, dus toen de zoveelste schoonmoeder van het trapje was gepleurd, begon het toch wel in de gaten te lopen. Er was sprake van angsthazerij onder de BN'ers.’
‘Omdat de producenten bang waren geworden voor lege plekken in de groene bankjes, werd ik een jaar later gebeld: of ik reserve wilde zijn - ik woonde tenslotte in Den Haag en kon me er in een minuut heen blazen. Dus ik naar het Binnenhof, onder het Plein geparkeerd, en aldaar al, dus nog ruim voor het Torentje van toentertijd Lubbers, kwam de producent met heel merkwaardige armgebaren op me af, alsof hij een KLM-vliegtuig aan het binnenleiden was: er waren in de Betuwe alweer zeven schoonmoeders van het trapje gelazerd bij het binnenhalen van de appeloogst. Hij zei me niet eens gedag, hij schreeuwde alleen maar: “Doe die jas uit! Doe die jas uit!” Bij wijze van geintje zei ik toen: “Driemaal is scheepsrecht, dan doe ik volgend jaar weer mee.”’
| |
Croquetten
‘Daar kwam nog iets bij. Tegenwoordig is er in de lange tijd die nodig is om de dictees na te kijken een uitgebreid warm en koud buffet voor de deelnemers.
| |
| |
Maar in het begin waren er alleen kroketten, geserveerd door meneer Van Bokhoven, hoofd Interne Dienst van de Eerste Kamer. Die kroketten waren té gek, echt on-ge-hoord lekker, ik at er zo zes achter elkaar op - van die ouderwetse croquetten, dus met c, r, o, q, u. De tweede keer was ik benieuwd of ze weer zo ongelofelijk waren, en daaruit is ontstaan dat ik jaarlijks in de pauze de Nationale Krokettentest doe. Meneer Van Bokhoven presenteert mij op een zilveren schaal drie over-heer-lij-ke kroketten - waarna er menige jaloerse blik mijn kant op gaat.’
Bart Chabot: ‘Eerst heb je Sinterklaas, dan komt het Dictee en dan Kerstmis en dan Oud en Nieuw. Zonder Dictee is december geen decembermaand.’
Foto: Paul Bergen
‘Al snel ben ik een running gag geworden, een onderdeel van het meubilair. Zo kon ik ook goed zien hoe de animo om mee te doen in de loop van de tijd is toegenomen. Waren de prominenten aanvankelijk dus lichtelijk geremd, algauw zagen ze dat het programma een zekere uitstraling had en dat ze er hoe dan ook niet verkeerd uit komen. Sindsdien wordt er in het najaar vanaf het Binnenhof menig telefoontje gepleegd dat die en die politicus best wel beschikbaar is.’
| |
Allure
Er kijken iedere keer zo'n miljoen mensen naar het Dictee. Hoe verklaar je dat?
‘Een van de pijlers van de populariteit is dat er ieder jaar een woord in zit waar mensen het bij wijze van spreken nog dagen over hebben. Zoals afgelopen keer guicheiheil. En zo hadden we ooit cisterciënzerklooster, en natuurlijk de eerste keer przewalskipaard... hét przewalskipaard! Simon Vinkenoog was de enige die het goed had, omdat ze toentertijd drie van die paarden in Artis hadden, en Simon daar een paar keer per week komt.’
‘Verder is de timing perfect. Het is een spel dat qua sfeer en ambiance heel erg doet denken aan de decembermaanden van vroeger: met z'n allen rond de tafel, het gevoel dat we allemaal in hetzelfde schuitje c.q. het zinkende schip zitten. De gordijnen dicht, de kachel hoog: gezellig. “Kosovo, ja ja, natuurlijk kut met peren allemaal, maar nu gaan we even wat anders doen.”’
‘Heel belangrijk is ook de frequentie. Doe je het zes keer per jaar, dan kun je het schudden. Nu is het iets speciaals, eenmalig, je leeft ernaar toe; eerst heb je Sinterklaas, dan komt het Dictee en dan Kerstmis en dan Oud en Nieuw. Zonder Dictee is december geen decembermaand. En dan betreft het natuurlijk iets waar iedereen gevoelig voor is: taal. Doe je de Nationale Algebratest, dan is het gauw afgelopen: “Ik pak m'n rekenmachine wel, ze zoeken het maar lekker uit.” Het wordt allemaal ook neergezet met een zekere allure. Het is niet in Café Bolle Jan, met ome Arie en tante Sien - waar op zichzelf natuurlijk niks mis mee is - maar het vindt plaats in de Eerste Kamer derrr Staten-Generáál. Freriks draagt daar natuurlijk niet weinig aan bij met zijn chique, Franse, anchormanachtige uitstraling. Last but not least is er de spanning: wat bak ik er zelf van? En vergeet de factor leedvermaak niet: het is natuurlijk heel leuk om bij Annemarie Jorritsma en Els Borst en Jaap de Hoop Scheffer het zweet tappelings van het voorhoofd te zien lopen.’
| |
Achtertuintje
Het Dictee is niet het enige tv-taalspel waarin Chabot te zien is. Als vaste deelnemer is hij wekelijks aanwezig in de quiz ‘Mijnheer Van Dale wacht op antwoord’, hij trad op in de vorig jaar uitgezonden Teleac-serie over spelling, en het is dat je in ‘10 voor taal’ maar één keer mee mag doen, anders zou hij waarschijnlijk ook dáár vaker zijn geweest dan die ene keer. Kreeg hij door het Dictee de smaak te pakken?
‘Nee, daar is geen link tussen. Ik hou gewoon van tv-spelletjes. Dat ik eraan meedoe, heeft ook te maken met hoe ik tegen het schrijverschap aankijk. Als ik iets heb geschreven, wil ik uit m'n achtertuintje komen, laten merken dat ik er ben. En dan gaat het me niet alleen om het voor de hand liggende kringetje van Volkskrant- en Vrij Nederland-lezers, maar ook om al die mensen die naar Henny Huisman en André van Duin kijken. Op dat publiek neerkijken getuigt van een groot dédain. Ik zie het juist als een grote eer als ik in de Privé sta; dat is de kroon op mijn werk: dat ik buiten mijn eigen gebied erkenning krijg.’
‘Ik doe ook mee aan allerlei andere tv-programma's, maar die met taal vind ik erg leuk. Ik werk tenslotte met taal, ik hou ervan, al overdrijf ik het ook weer niet. Purisme bijvoorbeeld is mij volkomen vreemd; ik vind helemaal niet dat het Nederlands verloedert door die Engelse importwoorden.’
Het blijft hoe dan ook wel een beetje verbazend, jouw voorliefde voor taalspelletjes. Je werk - op het podium, maar ook in je boeken - heeft iets lichtelijk anarchistisch; je lijkt eigenlijk helemaal niet iemand die zich druk maakt om spelling- en andere taalregels.
‘Daar maak ik me ook niet druk om. Dat doe ik alleen als ik in de groene Kamerbankjes zit, of aan een ander taalspel meedoe. Ik heb bij mijn uitgeverij een heel goede editor, en die zorgt ervoor dat ik me aan al die regels hou. Als ik schrijf, interesseren die me niet zo, dan heb ik daar geen tijd voor. Ik moet vooruit.’
| |
Dilettant
Maak je veel fouten in het Dictee?
‘Ik heb iedere keer het gemiddelde aantal fouten, dus het gemiddelde van de BN'ers en de taalgoeroes bij elkaar. Beter moet ik ook niet worden, want dan gaat
| |
| |
de lol eraf. Ik wil ieder jaar dezelfde dilettant zijn als de modale tv-kijker. Daarom bereid ik me er ook nooit op voor. Eén keer had ik het idee dat ik het heel goed aan het doen was, en toen dacht ik: ‘Ho... effe wat fouten maken’ - wat ik beter niet had kunnen doen, want achteraf bleek dat ik er méér dan genoeg had.’
Met welk onderdeel van de spelling heb je de meeste moeite?
‘Vóór de nieuwe spelling vooral met versteende uitdrukkingen, zoals ten langen leste, en natuurlijk met moeilijke woorden als consciëntieus. Sinds de invoering van de nieuwe regels heb ik net als iedereen veel problemen met die tussen-n'en, dat is een ramp.’
De nieuwe spelling heeft het dus lastiger gemaakt?
‘Natuurlijk. Die nieuwe regels zijn geen verbetering, en zeker geen vereenvoudiging. Neem die tussenn'en. Voorheen was dat nooit een probleem; je had een soort van houvast aan de regel dat je een n schrijft als er sprake is van een noodzakelijk meervoud. Je hebt maar één rug, dus ruggegraat. Nee, dat moest zo nodig ruggengraat worden. En zo zijn er nog veel meer rare, onlogische dingen. We hebben er gewoon allerlei moeilijkheden bij gekregen. Een paar taalkundigen zaten blijkbaar met een overdaad aan vrije tijd en dachten: “Kom, zo kunnen we dat eens leuk opvullen.” En wat is het resultaat? Dat de mensen in de straat denken: ”Ze doen maar, ik schrijf gewoon lekker zoals ik zelf wil.” De geloofwaardigheid is weg; vroeger werd het belangrijker gevonden om goed te spellen. Kortom: het had gewoon niet moeten gebeuren.’
Zeker met al die nieuwe moeilijkheden moet het haast wel iets masochistisch hebben om je vrijwillig op tv aan een dictee te onderwerpen.
‘Nee, helemaal niet. Frits Abrahams had het in de NRC over “de jaarlijkse vernederende gang” van de deelnemers. Maar de essentie is natuurlijk: het is een spel, en dat schrijf je met s, p, e, l. Het is geen examen, het is geen diplomahalerij, je komt niet solliciteren naar een functie, het is een spel. Niemand kan je aanspreken op het aantal fouten dat je maakt. Stel je komt er als kampioen gewichtheffen en je hebt 83 fouten. What the fuck? [In plat Haags:] “Hûûûh, 83 fâhte!” “O ja? Moet ik jâh effe optillen? Dat doe ik met me pink.”’
| |
Spellingfreaks
‘Het punt is: één keer per jaar word je geconfronteerd met het feit dat je de dingen waarvan je denkt dat je ze redelijk weet, eigenlijk helemaal niet weet. Op het niveau van het Dictee weten we allemaal niks, behalve dan die spellingfreaks die er via de voorrondes zijn gekomen, maar dat is een categorie apart. Die kennen het Groene Boekje uit hun hoofd, wat een merkwaardig soort hobby is, maar ze doen er geen vlieg kwaad mee, dus ik zou zeggen: vooral houden zo.’
Vorig jaar is er in de media een bescheiden discussie geweest over het belang van het Dictee. Volgens tegenstanders wordt her en der te veel de suggestie gewekt dat mensen die al die onmogelijke woorden foutloos kunnen opschrijven, ook hun táál goed beheersen. Wat vind je van die kritiek?
‘Dat is spijkers op laag water zoeken. Ik heb het idee dat mensen heel goed zien dat het Dictee alleen spellingvaardigheid test, en niks anders. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen: “Hij heeft altijd meer dan vijftien fouten, dus die boeken van hem zullen ook wel niks zijn.” Nog zo'n denkfout is dat het Dictee iets elitairs is omdat er zoveel moeilijke woorden in voorkomen. Onzin: mensen die er prat op gaan dat soort woorden te gebruiken, gaan net zo hard onderuit. Het is juist buitengemeen democratisch; als een prominent 41 fouten heeft, dan hoeft de loodgieter zich ook niet meer te schamen voor z'n 63 fouten.’
Heb jij het idee dat je taalvaardigheid is vergroot doordat je meedoet aan het Dictee?
‘Nee, niet echt. Door “Mijnheer Van Dale” heb ik wel meer oog gekregen voor sommige onderdelen. Anagrammen bijvoorbeeld; in het begin zag ik het nog niet eens als ze de oplossing gaven. En van het Dictee heb ik geleerd dat ik het allemaal veel minder goed weet dan ik het denk te weten; ik ben bescheidener geworden, en dat is een groot winstpunt. Maar ik ken nu wel een paar woorden waar ik niet eerder van had gehoord - en ik weet nog hoe je ze schrijft ook: cisterciënzerklooster, guichelheil, geciseleerd, trijpen armleuning, voluptueus, en noem maar op.’
| |
Makkie
Wordt er gespiekt op het Dictee?
‘Naar eer en geweten kan ik zeggen: nauwelijks. Op het laatste moment, als de dictees ingeleverd moeten worden, zie ik weleens iemand die even opzij kijkt en vraagt: “Hé hoe heb jij idee-fixe?”, en het dan nog snel verandert. Het aardige is dan dat die buurman die zegt “Het moet zo”, het vaak fout heeft. Maar in het totaalbeeld van het Dictee is spieken een marginale aangelegenheid.’
‘Ik heb nog nooit iemand horen zeggen: “Hij heeft altijd meer dan vijftien fouten, dus die boeken van hem zullen ook wel niks zijn.”’
Je moet in die tien jaar een mooie indruk hebben gekregen van hoe mensen zich gedragen als ze onder een zekere druk staan, en worden gevolgd door tv-camera's. Wat viel je zoal op?
‘Vooral onder de Bekende Nederlanders zie je wel wat ijdeltuiterij, bijvoorbeeld mensen die in de pauze niet geheel onopvallend laten merken hoe dik ze wel niet zijn met deze of gene minister. Maar ach, dat zie ik met een glimlach aan; dat hoort bij de menselijke komedie. Irritanter zijn de blaaskaken, die vlak na het inleveren luidkeels vertellen dat het een makkie was. Het leuke is dat juist zij niet zelden de meeste fouten hebben, en dan niet weten hoe snel ze hun jas moeten pakken -je ziet die jas even boven hun hoofd zoeven en wég zijn ze.’
‘En natuurlijk maakt iedereen het thuis beter. De dagen na de uitzending hoor ik van menigeen van wie ik zeker weet dat ze goed zijn voor minstens acht fouten in het woord dictee: “Héé Bagt, ik had maah néégû fâhte! En jèh?”’
|
|