Onze Taal. Jaargang 68
(1999)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
Purisme en realiteitsbesef
| |
JunkenVreemde woorden wekken bij menigeen een zeker onbehagen op, vooral in het begin. Dat is geen wonder, want wie zo'n woord gaat gebruiken, krijgt met allerlei taaltechnische problemen te maken. In de eerste plaats zijn er nogal eens moeilijkheden bij het schrijven. Is het barbecuen of barbecueën? Correct spellen is in onze samenleving nu eenmaal belangrijk. Je kunt de baan van je leven mislopen als je in een sollicitatiebrief expresso of acoustisch schrijft. Ten tweede zijn er soms moeilijkheden met de uitspraak. Behoren we [junta] of [choenta] te zeggen? En als je netjes espresso en akoestisch hebt geschreven, kan die droombaan je alsnog ontgaan wanneer je tijdens het kennismakingsgesprek boom uitspreekt als [boom] in plaats van [boem]. Een derde soort moeilijkheden duikt op als er vervoegd of verbogen moet worden. Iedereen struikelt weleens over het voltooid deelwoord van updaten (upgedeed?). Wat is de overtreffende trap van sexy? Is het meervoud van junk altijd junks of mag het ook junken zijn? Bestaat er een verkleinvorm van jus? | |
FiksenDe taalgemeenschap weert zich tegen deze moeilijkheden. Om weer met de spelling te beginnen: het schriftbeeld van vreemde woorden wordt in de loop van de tijd vaak aan onze manieren aangepast. Weinig Nederlanders herkennen in koeioneren nog het Franse couillon (‘klootzak’). Dit assimilatieproces is bij woorden van Franse of Latijnse herkomst nu voltooid, of liever gezegd: halverwege blijven steken (elektrificatie, failliet, miljonair). Nieuwe gevallen komen er uit die hoek niet veel meer binnen, zodat we van een stabilisatie kunnen spreken. Ook bij Duitse woorden staat de ontwikkeling vrijwel stil. Engelse woorden daarentegen rollen bij bosjes binnen, maar daar verloopt het omspellen traag, onder andere doordat ons alfabet niet op de weergave van bepaalde Engelse klanken berekend is (bridge, crawl, jeep, thinner). Wel schrijven we al heel lang biefstuk, hendel, peddel, rosbief sjaal. De jaren zestig waren de bloeitijd van hippe creaties als sien en sosjale joenit, maar daarna zijn er maar weinig vernederlandsingen van het spellingbeeld bij gekomen: benefiet, fiksen, hasj, klikken, kloon, oké, wiet. Bij de uitspraak zien we iets soortgelijks. Voor de bestaande Franse en Duitse leenwoorden is het aanpassingsproces min of meer afgesloten en nieuwe gevallen doen zich nog maar weinig voor. Voor Engelse woorden hebben we een soort Algemeen Beschaafd Nederengels ontwikkeld (charter, computer, jam, jumper). Ten slotte het verbuigen en vervoegen van vreemde woorden. Hier gaat ons geen zee te hoog. Bij vrijwel elk zelfstandig naamwoord fabriceren we een verkleinvorm (aspirientje, depootje, karbonaadje, pardessuutje, soupeetje). De overgang naar Nederlandse meervoudsvormen mag wat traag verlopen (nog geen desserten, laptoppen of meetingen), maar werkwoorden vervoegen we tegen de klippen op. Daar zijn zelfs aparte spellingvoorschriften voor (ik deletete, jij breakdancete, hij heeft gerugbyd). | |
Global villageKortom, vreemde woorden kunnen lastig in het gebruik zijn, en het valt dus te begrijpen dat een taalgebruiker ze uit de weg wil gaan. Dit motief schijnt echter nauwelijks een rol te spelen bij het verzet tegen het gebruik van Engelse woorden, waarover we nu en dan in Onze Taal lezen. Die houding lijkt veeleer geïnspireerd door gevoelens van trots op het | |
[pagina 265]
| |
nationale erfgoed, angst voor het vreemde, afkeer van verandering, gekwetst schoonheidsgevoel of iets dergelijks. Hoe dat precies in elkaar zit, moet een psycholoog maar eens uitzoeken. Wij houden ons hier bezig met een heel ander aspect, namelijk het realiteitsbesef van de somberaars die menen dat we bedolven dreigen te raken onder een Engelse lawine.
Bedolven? In haar inleiding van het zojuist verschenen boek Taaltrots doet Nicoline van der Sijs verslag van een steekproefonderzoek uit 1994. Een willekeurig gekozen nummer van NRC Handelsblad bleek rond de 30 procent leenwoorden te bevatten. Minder dan een tiende deel daarvan (2,3 procent) stamde uit het Engels. En Van der Sijs neemt het begrip ‘geleend’ heel ruim; ook ouwe getrouwen als sport, trein en vrijdenker vallen in die categorie! Maar hoe groot of klein het percentage ook is, wij kunnen onze ogen niet sluiten voor het feit dat het Engels de wereldtaal van onze tijd is en tevens de voornaamste leverancier van nieuwe woorden. Dat heeft te maken met de groeiende eenwording van de wereld, de westerse wereld althans. Overal dezelfde merken, van auto's tot tandpasta, dezelfde films en soaps, dezelfde spijkerbroeken. Cultuur en economie zijn aan het mondialiseren en de ‘global village’ - waarvan wij een welvarend wijkje bewonen - heeft het Engels als ‘common language’ gekozen. Dat er elementen van dit gemeenschappelijke communicatiemiddel doorsijpelen in de nationale talen, is de natuurlijkste zaak van de wereld. Je moet wel van Don Quichot afstammen om daar een bierkaai van te maken! Het was bijvoorbeeld heel realistisch van Nederlands bekendste hogeschool om zich ‘universiteit’ te gaan noemen toen bleek dat de oude benaming het buitenland een verkeerde indruk van zijn status gaf. | |
Vlamingen lopen vooropWe vernederlandsen vreemde woorden geleidelijk via de spelling, de uitspraak en de grammatica (verbuiging en vervoeging). In Vlaanderen verloopt dit proces vaak sneller dan in Nederland. Enkele voorbeelden. Illustratie: Jaap Vegte
| |
Een massa exotenDat is één kant van de zaak. De andere is dat een taal zich zelfstandig ontwikkelt, onafhankelijk van de wensen van de individuele taalgebruiker. Nieuwe woorden komen zomaar op, zonder dat iemand erom gevraagd heeft. Voor een deel zijn het benamingen voor nieuwe dingen (voorwerpen, activiteiten, verschijnselen, ideeën) die uit het buitenland komen en daar al een naam gekregen hebben. Voor een ander deel zijn het elementen uit groepstalen (jeugd, entertainment, politiek, techniek, enz.), die in de taalgemeenschap algemene gelding krijgen. Dat zijn spontane processen en die doen zich niet alleen voor bij losse woorden, maar ook bij uitdrukkingen, zegswijzen en figuurlijk woordgebruik - allemaal poorten waardoor het Engels volop binnenstroomt.
Wanneer er behoefte is aan een benaming voor een nieuw ‘ding’, gaan we niet iets totaal nieuws bedenken, zoals Van Kooten en De Bie dat wel deden. Nederlandse stamwoorden komen er niet meer bij; de erfenis is op. Gelukkig zijn er allerlei andere oplossingen. Zo kunnen we aan een bestaand woord een nieuwe betekenis hechten: bestand, hoorn, kanaal, pen, stroom, wissen. We volgen daarbij dikwijls een buitenlands voorbeeld. We kunnen ook twee of meer bestaande woorden aan elkaar plakken: bromfiets, huis-aan-huisblad, versnellingsbak. Ook bij dit procédé kopiëren we vaak een Duits of Engels model: bananenrepubliek, luidspreker, ruimteveer, schokdemper, vlammenwerper, wolkenkrabber. En ten slotte kunnen we ook een vreemd woord met huid en haar overnemen: cockpit, computer, e-mail, gênant, guerrilla, quatsch, radar. Het is een onafgebroken komen (en gaan) van taalelementen. Rondom onze stevige kern van erfwoorden golft een voortdurend veranderende massa van vreemde woorden, leenwoorden, bastaardwoorden, leenvertalingen, internationalismen, kortom exoten. Woordenboekmakers proberen bij elke nieuwe | |
[pagina 266]
| |
druk weer de inventaris op te maken, maar zij hollen uiteraard telkens achter de werkelijkheid aan. Zij kunnen het taalgebruik alleen maar beschrijven, niet ombuigen (en ze proberen dat tegenwoordig ook niet meer). Particulieren hebben nog minder kans om in te grijpen. Hoe nobel hun motieven ook zijn, hoe vernuftig hun verbeteringen ook aandoen, de taalgemeenschap gaat haar onvoorspelbare gang. Soms wordt een vreemd woord ineens opgevolgd door een woord van eigen makelij (jeans > spijkerbroek, teenager > tiener), soms door een ander uitheems woord (pardon > sorry), soms houdt het stand terwijl een puristische oplossing voor het grijpen ligt (creditcard, in Vlaanderen allang vervangen door kredietkaart). We weten niet waarom dit zo werkt en het doet er ook niet veel toe, want volgend jaar is het toch weer anders. | |
Modelleren en aanpassenIn de loop van de tijd slijten de buitenlandse kenmerken. De uitspraak wordt gemodelleerd naar de Hollandse mond, het uiterlijk (spelling en buigingsvormen) past zich aan onze usances aan. Die ontwikkeling verloopt ongelijkmatig (rail naast reling; box naast boksen; baseballde naast volleybalde; stewardessen naast hostesses) en met wisselende snelheid (boutique > boetiek binnen tien jaar, maar atelier is al twee eeuwen onveranderd gebleven), maar aan het eind van de rit zijn alle kenmerken van een inheems woord aanwezig. Ook boter, brief, kelder, kerk en zolder waren eens immigranten uit verre landen. Onze bezorgde taalzuiveraars kunnen de panieklichten dus rustig weer uitdoen. In de loop van de tijd slijten de buitenlandse kenmerken van leenwoorden.
Ook wie het met dit alles eens is, kan zich afvragen waarom de rol van wereldtaal is toegevallen aan dat rare Engels met zijn weinig uniforme uitspraak en zijn chaotische spelling. Dat probleem is het onderwerp van English as a global language, een studie van de Engelse taalkundige David Crystal. Aan dit boekje is de volgende anekdote ontleend. Enkele jaren geleden werd in India een betoging gehouden waarbij tegen het Engels en vóór het Hindi werd geageerd. De teksten op de spandoeken waren natuurlijk in het Hindi gesteld. Maar één deelnemer, die zich realiseerde dat de wereld via de televisie kennis zou nemen van deze gebeurtenis, had als leus gekozen:
DEATH TO ENGLISH |