Kladblaadjes
Uit de rest van het (onvoltooid gebleven) gedicht valt op te maken dat de vrouw in kwestie niemand minder dan de maagd Maria is. Zij wordt door de dichter geportretteerd op de ochtend van de dag waarop zij door de aartsengel Gabriël bezocht zal worden. Hij zal haar de geboorte van Jezus aankondigen, zoals beschreven in het evangelie van Lucas (1:26-38). Daarin is nergens sprake van haspels of van haspelende handelingen van Maria, maar uit de naslagwerken maak ik op dat in de beeldende kunst in de loop der eeuwen wel de traditie is ontstaan om Maria spinnend af te beelden, in een huiselijk interieur, in een kleine kamer, terwijl zij de boodschap van de engel aanhoort.
Mogelijk heeft Leopold aan zo'n spinnende Maria gedacht toen hij haar dit en dat liet behaspelen. We weten niet wat er in zijn hoofd omging toen hij zijn neologisme verzon, maar in dit geval kunnen we er toevallig wel een indruk van krijgen. De handschriften van dit gedicht zijn bewaard gebleven en in 1985 uitgegeven, zodat iedereen nu kan nalezen wat de dichter allemaal nog meer op zijn kladblaadjes krabbelde toen in zijn hoofd het woord behaspelende ontstond. Aanvankelijk luidde regel 7:
en toefde langer bij dit en dat
met als varianten voor langer de woorden doelloos en dralend. Later leek Leopold het meest te voelen voor
maar hij voegde in de marge ook nog een aantal losse notities toe als mogelijke, later nog uit te werken vervangers van behaspelende: ordenend, bezorgend, en handen, de handen. Alleen uit het voorkomen van het woord handen lijkt nog afgeleid te kunnen worden dat behaspelen mogelijk iets met een vorm van huiselijke handenarbeid te maken heeft. Maar op een van de handschriftblaadjes bevindt zich een kort Frans citaat dat een nieuw licht werpt op de herkomst en de mogelijke betekenis van Leopolds behaspelen. Het citaat komt uit een boek waarvan de titel onbekend is, en heeft betrekking op een vrouw die zich in omstandigheden bevindt die vergelijkbaar zijn met