| |
| |
| |
Het versierde woord
Een 17de-eeuws combinatorisch woordenboek opnieuw uitgebracht
Nicoline van der Sijs
De laatste jaren verschijnen er nogal wat woordenboeken, lexicons, ‘wijzers’ en wat dies meer zij. Maar een woordenboek dat vermeldt welke woorden je met elkaar kunt combineren, is er niet voor het Nederlands. Althans, niet voor het moderne Nederlands, want vier eeuwen geleden verscheen Epitheta, het enige Nederlandse ‘combinatorische woordenboek’ tot nu toe. Binnenkort komt er een heruitgave van.
Wie aan een woordenboek denkt, denkt waarschijnlijk in de eerste plaats aan iets als de grote Van Dale: een opsomming van woorden met betekenisomschrijvingen. Maar er zijn ook heel andere soorten woordenboeken. Synoniemenwoordenboeken bijvoorbeeld, waarin je geen betekenissen vindt, maar andere woorden met (ongeveer) dezelfde lading. Of de twee jaar geleden verschenen Voorzetselwijzer, die achter elk woord aangeeft met welk voorzetsel het gecombineerd kan worden.
Enigszins vergelijkbaar met een synoniemenwoordenboek of zo'n voorzetselgids is het zogenoemde ‘combinatorische woordenboek’. Daarin wordt bij elk trefwoord vermeld met welke woorden (van andere woordsoorten) het kan worden gecombineerd. Een dergelijk woordenboek beantwoordt vragen als: welke bijvoeglijke naamwoorden kun je gebruiken bij zomer (warm, heet, brandend, droog, dor, helder, benauwd, zonnig, regenachtig, (on)gezond, zweterig, lieflijk, stralend...), welke voorzetsels volgen na scala (van en aan), welke werkwoorden horen bij oorzaak (vaststellen, onderzoeken, verhelderen, benoemen, kennen...), kun je gras ‘gifgroen’ noemen, of een gezicht ‘scharlaken’, ‘vermiljoen’ of ‘steenrood’?
Zulke combinatorische woordenboeken bestaan voor talen als het Engels en het Russisch, maar niet voor het Nederlands. Althans, niet voor het modérne Nederlands, want een kleine vier eeuwen geleden, in 1620, verscheen Epitheta, Dat zijn Bynamen oft Toenamen, het enige Nederlandse combinatorische woordenboek tot nu toe. Het is geschreven door Anthoni Smyters, werd gepubliceerd bij de Rotterdamse drukker en uitgever Jan van Waesberghe, en in augustus verschijnt er een heruitgave van.
| |
Synoniemen en antoniemen
Het woord epitheta in de titel geeft al aan dat Smyters' boek niet een combinatorisch woordenboek in de moderne zin van het woord is. Smyters verstond onder epitheta de naamwoorden (bijvoeglijke én zelfstandige) waarmee een bepaald zelfstandig naamwoord of een eigennaam kan worden verbonden. Dat is, tussen haakjes, een iets andere opvatting dan de huidige; tegenwoordig verstaan we onder een epitheton (het enkelvoud van epitheta) een bijvoeglijk naamwoord dat min of meer standaard gecombineerd wordt met een zelfstandig naamwoord, meestal een eigennaam; een bekend voorbeeld is rozevingerig in de rozevingerige dageraad (Homerus). Hoe dan ook: het gaat bij Smyters alleen om zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden. Anders dan in moderne combinatorische woordenboeken ontbreken bij hem dus werkwoorden, voorzetsels en dergelijke.
Tegelijk gaat hij verder dan wat in moderne combinatorische woordenboeken gebruikelijk is: zijn boek bevat ook synoniemen, en in mindere mate antoniemen (tegengestelden) en samenstellingen met het trefwoord. Bovendien geeft Smyters ‘korte verklaringen’ bij ‘sommige moeilijke namen en woorden’. Muis was in die tijd kennelijk zo'n moeilijk woord, gezien de (gecursiveerde) toelichting aan het slot van het lemma:
muis knagend, klein, zwart, belachelijk [vermakelijk], diefs, ras [snel], vruchtbaar, schadelijk, gierig [vraatzuchtig], veld-, aard-.
Er zijn vele soorten muizen die zich op wonderbaarlijke wijze voortplanten, doordat zij bevrucht worden zonder mannetje, alleen door aan zout te likken. Aristoteles zegt dat een muis die gevangen zat in een vat vol gerst zonder dat ze eruit kon, in korte tijd honderdtwintig jonge muisjes voortgebracht had.
(De woorden tussen vierkante haken zijn in de binnenkort te publiceren heruitgave toegevoegd om de betekenis van het woord ervóór aan te geven. Verder is de zeventiende-eeuwse spelling van de epitheta gemoderniseerd en zijn de ‘korte verklaringen’ hertaald, waarbij in de woordkeus het archaïsche karakter behouden is.)
| |
Roodneuzige dronkenschap
Zoals gezegd neemt Smyters alleen zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden op. De trefwoorden zijn uitsluitend zelfstandige naamwoorden (bij elkaar
| |
| |
ruim 2800 in getal), voor een deel eigennamen. Van deze trefwoorden vermeldt Smyters met welke bijvoeglijke naamwoorden zij verbonden kunnen worden. Een paar voorbeelden:
bier schuimachtig, geroerd [troebel], onklaar [onhelder], kopbrekend, dik, dun, klaar [helder], wit, bruin, klein, scherp, zuur, zoet, zwaar. dronkenschap uitzinnig, rood, ongetemperd, gulzig, vuil, schandelijk, overdadig, botmakend, zot, oneerbaar, vergetelijk [die doet vergeten], beestelijk, vilein, boers, onaardig [onbehoorlijk], stamelend, roodneuzig, onredelijk, dul [dol], moorddadig.
Niet alle combinaties die Smyters noemt, worden tegenwoordig nog gebruikt. In een aantal gevallen is dat jammer; beestelijke of roodneuzige dronkenschap en kopbrekend bier zouden wat mij betreft zo weer ingeburgerd mogen raken.
Onder de bijvoeglijke naamwoorden vinden we synoniemen en antoniemen. Zo staan onder beest bijvoorbeeld de bijvoeglijk-naamwoordsynoniemen gruwelijk, zorgelijk, schrikkelijk, vervaarlijk, ijselijk, verschrikkelijk en de antoniemen wild, ongetemd en tam. Zo genuanceerd is Smyters echter lang niet altijd; bij het lemma lezer druipt de vleierij ervan af:
lezer goedwillig, studieus, toehorend, geleerd, wakker, wakend, vriend, vreedzaam, onpartijdig, goedertieren, curieus [zorgvuldig], deugdzaam, kunstlievend, godvruchtig, waarheidbeminnend.
Eigenlijk net zo eenzijdig (maar dan omgekeerd) is het lemma Arabieren. Wat Smyters daarin naar voren brengt, zou hem tegenwoordig op een proces wegens smaad komen te staan. Bedenk wel dat de Arabieren tot begin zestiende eeuw veel macht bezaten in Zuiden West-Europa.
Arabieren geparfumeerd, zwart, wild, bot, diefachtig, bloedschandig, gruwzaam [gruwelijk], wreed, onhandelijk [onhandelbaar], Saracenen, onrein, rovers, hatelijk [verafschuwd], lediggangers [leeglopers], heidens.
De Arabieren delen binnen hun geslacht en hun stam alle goederen. Zij trouwen maar één vrouw, en zijn daarom allemaal broers van elkaar. De oudste heerst over het hele geslacht en iedereen gehoorzaamt hem. Zij hebben gemeenschap met hun moeders en zusters zoals de beesten, en zij beschouwen het als overspel om een vrouw uit een ander geslacht dan het hunne te nemen. Daarenboven zijn zij zo diefachtig dat zij door de hele wereld vanwege hun diefachtigheid gehaat worden.
Uit de voorbeelden blijkt al dat Smyters behalve bijvoeglijke naamwoorden (en binnen die categorie synoniemen en antoniemen) ook synoniemen van het trefwoord als ‘epitheta’ vermeldt. Zo noemt hij onder hoer:
hoer courtisane, loopster, drilster [trilster], bijzitster, zondares.
De epitheta voor oude man (een leeftijdsgroep waartoe Smyters in 1620 behoorde) beslaan bijna een hele pagina. Vrolijk word je niet van de onderstaande selectie, waarbij alleen de synoniemen zijn weergegeven:
De titelpagina van Smyters' Epitheta.
oude man roeper [grootspreker], schuddeboller [die knikkebolt], preutelaar, mompelaar, grijsaard, kijver, schatvergaderaar, druiper [met druipneus], suffer, walger, vreugdeverdrijver, grijzer [die zuur kijkt], wittebol, kaalkop, hoester, berisper, peinzer, babbelaar, klapper [kletser], wroeger, vermoeder [die argwanend is], bontdrager, kouter [kletser], turfteller [gierigaard].
Behalve synoniemen geeft Smyters ook meerwoordige omschrijvingen van het trefwoord:
Jupiter donderende god, vader der goden, heer van de tempeest [storm], hemels koning, grote heerser der hemelen.
Deze omschrijvingen zijn soms bijna poëtische metaforen of aforismen, zoals:
april een vader der schone dagen.
oude man schaduw des doods.
wingerd het heilige struikje dat de vrouwtjes doet lachen.
zwijging antwoord der wijze.
Ten slotte geeft Smyters samenstellingen met het trefwoord als eerste of laatste deel:
kelder wijn-, bier-.
pantoffel vrouwen-, juffrouwen-, winter-.
zand -strand, -grond, -vis.
| |
Renaissance
Wat voor man was Anthoni Smyters nu eigenlijk, en wat bracht hem ertoe zo'n woordenboek te maken? Op de eerste vraag is niet echt een goed antwoord te geven; er is wel iets over hem bekend (geboren in Antwerpen omstreeks 1545, schoolmeester, gereformeerd, in of vlak na 1585 naar Amsterdam gevlucht
| |
| |
voor de Spanjaarden, lid van de Brabantse rederijkerskamer Het Wit Lavendel, schreef schoolboeken over schrijfkunst, rekenen en boekhouden, overleden in 1625 of 1626), maar veel meer dan wat feitjes zijn dit niet.
Over Smyters' drijfveren is iets meer te zeggen. In het voorwoord van zijn Epitheta legt hij uit dat hij de Nederlandse taal wil verrijken en versieren, en met dit boek ‘een steen’ wil aandragen ‘voor de opbouw van onze Nederlandse taal’. Hiermee toont hij zich een echt kind van zijn tijd: de Renaissance, een periode waarin men zich zeer beijverde de Nederlandse taal een rol te geven naast het Latijn, zowel in wetenschappelijke als in literaire werken. Omdat men meende dat het Nederlands verwaarloosd was, moest het opgebouwd en verfraaid worden, en gezuiverd van vreemde invloeden. En daaraan wilde Smyters dus zijn ‘steen’ bijdragen.
Smyters blaakt van trots op zijn taal: in zijn voorwoord pleit hij ervoor dat er meer in het Nederlands geschreven wordt zodat blijkt ‘dat het Nederlands ver uitsteekt boven andere talen’ en ‘noch voor de volkstalen noch voor de klassieke talen onder hoeft te doen wat betreft de woordvoorraad, de geschiktheid van rijmwoorden en de grote verscheidenheid van naamwoorden en sierlijke epitheta’. Hij meent dat ‘als onze nakomelingen’ hun best doen, het Nederlands in de toekomst ‘een volmaakte taal’ zal worden.
| |
Puristen
Het woordenboek van Smyters geeft ons, door de opname van gewone dagelijkse woorden, een verrassend kijkje in de zeventiende-eeuwse samenleving. Uit de samenstelling gebrild privaat blijkt bijvoorbeeld dat er al in 1620 wc-brillen bestonden; pantoffels waren al gevoerd en hadden kurken zolen, want een pantoffel heet ‘gevoederd, gekurkt’. Er is sprake van ‘parmezaankaas’, ‘geoliede’ of ‘geazijnde’ sla, een ‘gebloemd’, ‘geruit’ of ‘damasten’ tafellaken. Ook toen al werd een schrijver een ‘pennenlikker’ genoemd, en bestonden er al paaseieren, strikvragen en vogelhuizen. Daarentegen ronkte een poes toen, hij spon niet. Uit de ‘epitheta’ van boter kunnen we afleiden waar boter gemaakt werd:
boter Fries, Hollands, Diksmuids [uit Diksmuide], Kuinder- [van (de rivier) de Kuinde], Delfts, Leids.
Aardig zijn ook de typeringen van de bisschop, die benadrukken wat hij níét is:
bisschop geen wijnzuiper, geen vechter, geen gewinzoeker, niet kijfachtig, niet geldgierig.
De opzet van het woordenboek van Smyters is tot op heden voor het Nederlands uniek. En met de inhoud kan de hedendaagse taalgebruiker zeker zijn voordeel doen: journalisten en schrijvers bijvoorbeeld die streven naar een frisse en originele woordkeus. En niet te vergeten hedendaagse puristen die zoeken naar een alternatief voor een leenwoord.
Dit artikel is een bewerking van enkele passages uit de inleiding van Het versierde woord. De Epitheta van Anthoni Smyters uit 1620 door Nicoline van der Sijs, dat in augustus verschijnt bij uitgeverij Contact in Amsterdam. ISBN 90 254 9833 7
|
|