Herkenbaar
‘De architectuur en het land gaan bijna organisch in elkaar over. (...) Het lijkt bijna of de cultuur is voortgekomen uit de natuur’, schreef Roelof van Gelder bij het zien van deze ‘intieme’ landschapstekeningen (in NRC Handelsblad, 9 oktober 1998). Driehonderdvijftig jaar later zou er van Rembrandts landschappen weinig terug te vinden moeten zijn, maar dat valt volgens Van Gelder nog wel mee: ‘Die kalme halflandelijke wereld van Rembrandt bestaat niet meer. Toch zijn er plaatsen die hij heeft getekend en die nog onmiddellijk herkenbaar zijn. Nog steeds kan je ergens in de duinen bij Haarlem staan, langs de Amstel, aan de Nieuwe Meer (...), waar je in ieder geval Rembrandts vegetatie en zijn atmosfeer proeft.’
Mijn oog bleef haken aan het woord halflandelijk. Het ziet eruit als een normaal Nederlands woord - en dat is het ook. Het lijkt een treffende beschrijving van de wereld op Rembrandts tekeningen - en dat is het ook. Toch is er iets vreemds mee aan de hand, voor wie weet waar het vandaan komt. Rembrandts kalme wereld, van driehonderdvijftig jaar geleden, wordt hier gekarakteriseerd met een woord dat nog maar 67 jaar oud is. Halflandelijk is afgeleid van halflandelijkheid, en dat bestaat pas sinds 24 augustus 1931. Toen schreef S. Vestdijk het op, in de eerste regel van de eerste versie van zijn gedicht ‘In de buitenwijken’, dat later ‘Zelfkant’ zou gaan heten. Onder die titel werd het voor het eerst gepubliceerd in augustus 1933 (in De Gids) en gebundeld in Kind van stad en land (1936):
Zelfkant
Ik houd het meest van de halfland'lijkheid:
Van vage weidewinden die met lijnen
Vol waschgoed spelen; van fabrieksterreinen
Waar tusschen arm'lijk gras de lorrie rijdt,
Bevracht met het geheim der dokspoorlijnen.
Want 'k weet, er is waar men het leven slijt
En toch niet leeft, zwervend meer eenzaamheid
Te vinden dan in bergen of ravijnen.
De walm van stoomtram en van bleekerij
Of van de ovens waar men schelpen brandt
Is meer dan thijmgeur aanstichter van droomen,
En 't zwarte kalf in 't weitje aan den rand
Wordt door een onverhoopt gedicht bevrijd
En in één beeld met sintels opgenomen.
‘Zelfkant’ gaat niet over het janhagel, het schorriemorrie (de zelfkant van de samenleving), maar over een andere figuurlijke zelfkant: de buitenrand, het grensgebied, waar stad en land in elkaar overgaan - het gebied waarvoor Vestdijk de term halflandelijkheid verzon. Het staat wel vast dat hij daarbij de rafelrand van zijn eigen geboorteplaats Harlingen voor ogen gehad moet hebben. Alles wat hij hier noemt, was daar aan het begin van de eeuw te vinden: fabrieksterreinen met armelijk gras, lorries, dokspoorlijnen, stoomtram, blekerij, kalkovens, sintels en zwarte kalfjes in weitjes aan de rand.