Timmermanstermen
Ik kwam het woord dan wel tegen in een dichtbundel, maar in een tekst die eerlijk gezegd moeilijk een gedicht kan worden genoemd. In zijn bundel In het vertrek (1996) nam Robert Anker een achttiendelige reeks ‘Afwezig’ op, opgedragen aan de nagedachtenis van zijn vader ‘J. Anker 1908-1992’, timmerman van beroep. Op dit in memoriam liet Anker een alfabetische lijst van timmermanstermen volgen, van aantrede en achterdeel tot zaling, zeunis en zwaluwstaart. De lijst kan opgevat worden als een laatste poging van de dichter om zijn vader te portretteren: met een catalogus, een trefwoordenlijst, een zakenregister van 74 termen. En daar, in dat staccato portret van ‘de zwijgzame vriendelijke peinzende zachtaardige weemoedige intelligente wankelhartige timmerman’, bevindt zich tussen bossing, breeuwwerk en dorpel, draadnagel en fliering ook: carboleum.
Niet lang daarna kwam ik het nog een keer tegen, opnieuw in een dichtbundel, en opnieuw in regels over een vader. In Het lied van de krekel (1996) gaf J. Eijkelboom in ‘Stadstuin’ een portret van een stadstuin, en in de volgende regels ook van zijn vader die daar weinig doelgericht iets met een kwast stond te doen:
De onhandigste aller vaders caramboleerde er met de carbolineumkwast bij de dorstige schuur.
Caramboleren is een biljartterm die suggereert dat deze vader de kwast voorzichtig hanteert, als een keu - artistiek aanstippend, bedachtzaam puntjes zettend op het denkbeeldige groene laken van de schuur. Dat schiet niet op.
De verf heet hier niet carboleum, maar carbolineum. Aanvankelijk leek mij dat een zetfout, maar tot mijn verrassing vond ik in het woordenboek dezelfde ‘fout’: carbolineum, onzijdig, geen meervoud, stofnaam: donkerbruine vloeistof, afkomstig van koolteer, waarmee houtwerk besmeerd wordt om het tegen verrotting te vrijwaren. Ook het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en de Winkler Prins kenden vreemd genoeg alleen het carbolineum.