Logos
Hoe zit het nu precies met de verhouding tussen de retorica en het gebruik van argumenten? Aristoteles zegt er in zijn Techne retorike, een verhandeling over ‘het vak van de spreker’, het volgende over (de vertaling is van mij - MS):
Illustratie: Hein de Kort
Er zijn drie soorten overtuigingsmiddelen die een spreker zelf met zijn woorden kan bewerkstelligen; ze zitten namelijk in het karakter van de spreker, in het effect dat zijn woorden op de hoorder hebben en in de redenering op zichzelf doordat de spreker iets aantoont of de indruk wekt dat te doen. De spreker overtuigt door karakter (‘ethos’), wanneer de gesproken woorden de spreker vertrouwenwekkend maken. Want wij laten ons eerder en liever overtuigen door fatsoenlijke mensen; dat geldt in het algemeen al, maar het gaat helemaal op in die gevallen, waar de dingen niet zo duidelijk liggen en je er verschillend over kunt denken. Ook dit overtuigingsmiddel moet echter tot stand komen door middel van de woorden van de spreker en niet doordat de spreker op voorhand al een bepaalde reputatie heeft (...). De spreker overtuigt door middel van het effect van zijn woorden op de hoorders, als deze door de gesproken woorden tot een bepaalde emotie (‘pathos’) komen. Want het maakt verschil voor onze oordeelsvorming of we verdriet hebben of blij zijn, of we gevoelens van sympathie of van antipathie koesteren... En de spreker overtuigt door middel van zijn redeneringen (‘logos’), wanneer hij tot een ware of ogenschijnlijk ware conclusie weet te komen op basis van wat de kwestie zelf aan bruikbaars aanreikt.
Volgens Aristoteles zijn er dus drie instrumenten waarover een spreker de beschikking heeft. Deze middelen kan de spreker altijd toepassen, los van de kwestie waarover hij zich gaat uitlaten. Als je een hoorder wilt overtuigen, moet je proberen hem op deze drie gebieden te beïnvloeden. Je moet spelen op zijn gevoelens voor jouzelf als spreker (dat is het ‘ethos’), op zijn gevoelens ten opzichte van het onderwerp waarom het gaat (‘pathos’) en op zijn gevoel voor waarschijnlijkheid of logica (‘logos’). Wat dit laatste betreft: natuurlijk moet een spreker met argumenten komen voor zijn standpunt, en niet zomaar iets roepen. Maar minstens even belangrijk is dat hij op basis van de feiten die er spelen tot een redenering kan komen waarvan de hoorder tenminste dénkt dat deze juist is.
Hoe kan een spreker dat doen? Hoe moet een retorisch spreker redeneren? In Aristoteles' al genoemde Techne retorike staat één bepaalde vorm van redeneren centraal: het ‘enthymeem’, volgens Aristoteles de retorische manier van redeneren bij uitstek. Het enthymeem is de retorische versie van het ‘syllogisme’ (ook een begrip dat we aan Aristoteles danken): een deductieve redenering waarin op basis van een aantal gegevens, ook wel ‘premissen’ genoemd, een conclusie wordt getrokken die pretendeert absoluut waar te zijn. Vaak is er sprake van een eerste, algemeen gegeven (de ‘majorpremisse’), een specifiek gegeven (de ‘minorpremisse’) en een conclusie uit deze twee. Het standaardvoorbeeld van een syllogisme ziet er als volgt uit:
Alle mensen zijn sterfelijk (‘majorpremisse’) |
Socrates is een mens (‘minorpremisse’) |
Socrates is sterfelijk (conclusie). |
Misschien maakt dit voorbeeld al duidelijk waarom dit soort syllogisme-achtige redeneringen het goed doen als het gaat om overtuigen door middel van taal: een onafwendbare conclusie (of de suggestie daarvan) is overtuigend.