| |
| |
| |
‘Ik wil die muziek overbodig maken’
Interview met popessayist Roel Bentz van den Berg
Kees van der Zwan
Wie over muziek schrijft, merkt pas goed hoe ontoereikend taal is. ‘Over een kreet van Wilson Pickett kun je een bibliotheek volschrijven en dan heb je het nog niet’, vindt auteur en radioprogrammamaker Roel Bentz van den Berg. Hij liet zich hierdoor niet ontmoedigen en publiceerde tientallen gedreven essays over uiteenlopende popsongs. Een interview over taal en muziek, het verschil tussen platen laten horen en erover schrijven, en over popmuziek als literair thema.
Roel Bentz van den Berg (1949) studeerde in 1980 af in de filosofie, en werd toen poprecensent van NRC Handelsblad. Vanaf 1984 presenteerde hij een wekelijks programma op Radio 3, waarin hij allerlei vormen van ‘elementaire’ popmuziek liet horen. Vorig jaar moest het, net als alle andere toenmalige VPRO-Radio 3-programma's, verdwijnen omdat er te veel advertenties door ‘weglekten’. Begin jaren negentig schreef Bentz in NRC Handelsblad tientallen verhalende essays over uiteenlopende popsongs; in 1994 verschenen die stukken in het boek De luchtgitaar, waarvan dit jaar een Duitse vertaling verschijnt. Sindsdien schrijft Bentz in de NRC over cultuur in wat bredere zin, in de serie ‘Zapdansen’. Een bundeling daarvan komt dit jaar uit bij Meulenhoff, onder de titel De overdaad. Momenteel werkt hij aan een roman. Bentz is redacteur van het popliteraire tijdschrift Payola.
Hoe kun je muziek onder woorden brengen? Wat valt er bijvoorbeeld te zeggen over het nummer ‘Stone Yard’ van de Amerikaanse gitaargroep Gravel? Misschien dit: dat er breed uitwaaierende gitaarpartijen in te horen zijn, begeleid door beukende drums en een stuwende bas, met afwisselend ijle en rauwe zang. Of dat het hier gaat om een kruising tussen Nirvana en Led Zeppelin, en misschien wel om een kruising tussen Nirvana en Led Zeppelin onder de valium.
Deze omschrijvingen komen aardig in de buurt van de manier waarop er vaak over popmuziek wordt geschreven. De popjournalistiek maakt graag vergelijkingen met andere bands, of neemt zijn toevlucht tot min of meer vaste adjectieven. Dat heeft natuurlijk iets onmachtigs: de ‘breed uitwaaierende gitaarpartijen’, de ‘stuwende bas’ en de ‘beukende drums’ hebben allang dezelfde nietszeggende clichématigheid als de ‘dappere held’, de ‘trouwe viervoeter’ en het ‘rustieke eiken’. En de ‘kruising tussen Nirvana en Led Zeppelin’ is nogal vicieus. Want de voor de hand liggende volgende vraag is dan: hoe klinken Nirvana en Led Zeppelin? En, nóg een logische vervolgvraag: wat moeten we ons ongeveer voorstellen bij een kruising tussen beide, zeker als die ook nog eens onder de valium zit?
Het kan ook anders. Over ‘Stone Yard’ kan ook dit worden opgemerkt:
Het beoogde effect van de meest extreme vormen van house op het landschap van de rock 'n roll is dat van een kernproef Geen simpele herschikking van elementen, maar een ingreep in de natuur van de elementen zelf. Het zou eigenlijk nog eeuwenlang, als roet na een grote brand, zwarte vlokken muzikale anti-materie moeten regenen, die de rockplaneet in een zo goed als onbewoonbare duisternis hullen. In werkelijkheid is er niets aan de hand. Er is nog geen seconde verstreken of de eerste gitaar graaft zich alweer een schacht van licht door de nacht. Het gaat nog langzaam, érg langzaam zelfs, en zwaar - als een met boomstammen beladen tientonner die in het donker een besneeuwde bergpas opkruipt - maar dat is in orde: een toestand van gewichtsloosheid kan alleen worden opgeheven door middel van zwaartekracht.
Alles slepen de traag pulserende gitaren in een strompelende processie achter zich aan: karrevrachten gewonden, onklaar gemaakte kanonnen, paardekadavers, colonnes verdwaasde kinderen, vergeten geschiedenissen, maar vooral steen, heel veel steen - het oudste en geduldigste materiaal. Molenstenen, granieten schildpadden, piramides, meteoren, morenen, het puin van ingestorte wolkenkrabbers, stenen tafelen, Stonehenge en de met engelengeduld door de tijd zelf gebeeldhouwde orgelpijpen en kathedralen van Monument Valley: het tegenwicht tegen de ondraaglijk geworden lichtheid van het bestaan kan ze niet groot genoeg zijn, deze met massieve bas en drums verzwaarde gitaren, die tijdens hun solo alle andere gitaren ook weer uit hun holen en graven te voorschijn roepen, als een muezzin de gelovigen voor het gebed.
Dit lange citaat komt uit een stuk van Roel Bentz van den Berg dat geheel gewijd is aan dat ene Gravel-nummer. Het verscheen oorspronkelijk in NRC Handelsblad
| |
| |
en later in De luchtgitaar (1994). In dat boek onderneemt Bentz gedreven zoektochten naar het wezen van allerlei popsongs - of beter gezegd: naar het wezen van wat ze oproepen. Hij schrijft over zulke uiteenlopende artiesten als Captain Beefheart, Phil Spector, Screamin' Jay Hawkins, Marvin Gaye, Neil Young, John Lee Hooker, The Pogues, Jerry Lee Lewis, Sam Cooke, The Outsiders en Wilson Pickett. Het gaat hem erom hun muziek ‘zo luid mogelijk te laten weerkaatsen tussen de buitenmuren van de wereld en de binnenmuren van het eigen gemoed - net zo lang tot de echo, die zich volstopt met alles waar hij onderweg tegen opbotst, als in een spiegel van geluid een menselijke gedaante heeft aangenomen die je bekend voorkomt’. Bij Bentz botst die echo onderweg tegen werkelijk van alles op: film, filosofie, literatuur, tv, sociologie, cultuurgeschiedenis en straatwijsheid. Met popjournalistiek in de gebruikelijke zin van het woord hebben zijn stukken weinig te maken, eerder met essayistiek, en uiteindelijk vooral met verbeelding, literaire verbeelding.
Roel Bentz van den Berg: ‘Muziek opent allerlei werelden en die werelden wil ik leren kennen, daar wil ik beelden voor vinden.’
Foto: Chris van Houts
| |
Vehikel
Toch begon Bentz ooit als popjournalist, bij NRC Handelsblad. Was dat uit onvrede met de beukende drums en de breed uitwaaierende gitaarpartijen - met de manier waarop er doorgaans over popmuziek geschreven werd? Bentz: ‘Nee, het was puur toeval. Ik had filosofie gestudeerd en was op zoek naar werk. De NRC vroeg een medewerker popmuziek, en omdat ik wel schreef (ik had al wat verhalen en gedichten gepubliceerd in literaire tijdschriften) en omdat muziek vanaf mijn achtste een constante in mijn leven is, heb ik gesolliciteerd.’
‘Die popjournalistiek waarop jij doelt (in bladen als OOR, Opscene, Watt en zo) heeft trouwens zeker een bepaalde functie. Het is een vorm van consumentenvoorlichting, die in Nederland heel erg is voortgekomen uit het fan-dom, het fan-zijn. De popbladen worden volgeschreven door fans, niet door schrijvers. En de lezers willen vooral weten wat de nieuwe platen zijn en wat daar de “one-line description” van is. Maar mensen die ik echt goed vind schrijven over popmuziek (de Amerikaan Greil Marcus bijvoorbeeld, en in Nederland Martin Bril) stellen heel andere vragen. Voor hen is die muziek behalve een passie ook een vehikel om iets over andere dingen te zeggen: over de wereld, over zichzelf, over de kunst of over het onzegbare of wat dan ook. Zij luisteren met een heel ander oor. Het gaat hun erom: wat wordt hierin uitgedrukt, wat roept dit bij mij op, waarom betekent dit zoveel voor mij en voor anderen, waar gaat dit over?’ Wie op zo'n diepgaande manier over muziek schrijft, zoals ook jij doet, streeft die eigenlijk niet iets onmogelijks na? Je moet op de een of andere manier een talige betekenis toekennen aan iets wat per definitie helemaal geen betekenis draagt.
‘Ja, dat hoor je altijd hè. Natuurlijk schieten woorden tekort als je over muziek schrijft. Over een kreet van Wilson Pickett kun je een bibliotheek volschrijven en dan heb je het nog niet. Maar die onuitputtelijkheid is nou net het inspirerende eraan. Schrijven heeft altijd iets te maken met het onmogelijke, als het goed is. Ik vind dus van niet, nee; als je er talent voor hebt en als het je ding is, is het niet moeilijk.’
| |
Derde ouder
‘Het eerste wat je moet kunnen om goed over muziek te schrijven is luisteren. Het tweede is dat je gevoelsleven en je gedachteleven doordrenkt moeten zijn van muziek, van jongs af aan. Voor mij geldt dat heel erg. Muziek is voor mij echt een soort van derde ouder geworden. Net
| |
| |
als veel andere mensen van mijn generatie ben ik ‘raised on rock-'n-roll’, letterlijk. Zoals andere schrijvers het hebben over de verhouding met hun vader en hun moeder, zo zijn er in mijn generatie mensen die schrijven over hun verhouding met muziek. Zo diep moet dat dan gaan. Muziek opent allerlei werelden en die werelden wil ik leren kennen, daar wil ik beelden voor vinden. En die krijg je doordat je luisteren niet ophoudt bij de beukende drums en de uitwaaierende gitaren waar je het net over had, maar doordat je heel andere dingen hoort: zonsondergangen of mensen die ruzie maken in de kamer naast je, bij wijze van spreken.’
‘Taal is een prachtig medium, en om daar dan maar zo karig gebruik van te maken, dat is niet mijn eerste gedachte geweest toen ik begon te schrijven, integendeel.’
‘Het belangrijkste is dat je een zeker talig instinct hebt. En dan kom je bij de vraag waar het uiteindelijk om draait: waardoor wordt watje schrijft dwingend? Waarom vertrouw je de verbeelding van de een niet en die van de ander wel? Dat heeft te maken met het schrijven zelf, met de innerlijke logica, de innerlijke samenhang van het universum dat iemand oproept. Ten slotte komt het altijd neer op stijl. Met stijl kun je een doek van de werkelijkheid wegtrekken, en ervoor zorgen dat wat je ziet de directe ervaring van de lezer wordt. Dat is iets heel anders dan iemand bezighouden met informatie.’
Tekening van Peter Pontiac bij Bentz' verhalende essay over het nummer ‘Stone Yard’ van popgroep Gravel.
Uit: Roel Bentz van den Berg, De luchtgitaar. Amsterdam, Meulenhoff, 1994
| |
Heftig
Jouw stijl in De luchtgitaar is nogal bloemrijk en vol, met lange zinnen en veel soms over elkaar heen buitelende metaforen - het is allemaal tamelijk heftig. Heeft dat iets te maken met je onderwerp?
‘Ik denk het wel. Popmuziek is een heftig medium, dat vraagt om een heftige reactie. Afgezien daarvan: zo schrijf ik nu eenmaal. In Nederland heerst het dogma dat het karig, to the point en zonder opsmuk moet. Men wantrouwt taal die bloemrijk en overdadig is, met veel beelden. Dat heb ik dus helemaal niet, en ik had het al helemaal niet toen ik De luchtgitaar schreef. De rijkdom die in die muziek vervat is, wilde ik ook echt letterlijk rijk op papier laten komen. Taal is een prachtig medium, en om daar dan maar zo karig gebruik van te maken, dat is niet mijn eerste gedachte geweest toen ik begon te schrijven, integendeel.’
Veel popnummers hebben teksten. Hoe belangrijk zijn die voor jou?
‘Er is een tijd geweest dat die belangrijk voor me waren, bij Bob Dylan, en later ook nog wel bij Bruce Springsteen, maar verder eigenlijk nauwelijks. Bij muziek waar ik altijd weer op terugkom, zoals de zwarte soulmuziek, is de tekst volstrekt irrelevant. Wat daar interessant aan is, is totaal non-verbaal. Als ik nieuwe platen koop, negeer ik teksten volkomen, tenzij ze zich zo aan je opdringen dat je je afvraagt: wat zingt-ie nou eigenlijk?
| |
| |
Maar normaal gesproken lees ik liever poëzie of een goed boek.’
Popteksten die als je ze leest bijna gênant slecht zijn, storen vaak niet als ze samengaan met muziek, en worden dan op een bepaalde manier zelfs wel goed. Hoe komt dat volgens jou?
‘Het is eigenlijk hetzelfde soort vraag als: “hoe kan muziek die muzikaal gesproken zo simpel is als popmuziek, zoveel opwekken?” Zodra woorden onderdeel worden van muziek, verliezen ze hun gewone, talige betekenis, daar komt het volgens mij op neer. Ze krijgen een ander soort betekenis, die niets meer te maken heeft met het “I love you” dat er staat. Het gaat om de energie die ze genereren, en om de mogelijkheid ze mee te brullen. Ik schreeuwde al teksten mee toen ik nog geen Engels verstond, maar ik wist op een bepaalde manier verdomd goed wat ze betekenden. Songteksten worden - letterlijk - losgezongen van hun talige betekenis, komen in een ander soort “mix”, en vinden direct hun weg naar de bloedbanen.’
| |
Het elementaire universum
Bijna vijftien jaar presenteerde Bentz voor de VPRO op Radio 3 een wekelijks programma, dat hij samenstelde met Martijn Stoffer: ‘De stompin' velden’, zoals het de laatste jaren heette. Omdat de zendercoördinator van Radio 3 had ontdekt dat de toenmalige popprogramma's van de VPRO niet erg aantrekkelijk waren voor adverteerders, moest het vorig jaar verdwijnen - tot groot ongenoegen van de 60.000 luisteraars. De muziek die Bentz liet horen, was net zo uiteenlopend als die waarover hij schrijft: elementaire rock-'n-roll, ska, blues, beat, soul, punk en gospel. Ook Bentz' teksten op de radio hadden veel weg van zijn stukken. Hij mocht graag knipogen naar de literatuur, de filosofie, film en wat hem verder ook maar nodig leek om duidelijk te maken waar het volgens hem om ging. Maar er was ook een belangrijk verschil. Zijn radioteksten waren losser van toon, baldadiger, kwajongensachtiger en vooral: bondiger. Praat of schrijft het niet beter over muziek als je er ook iets bij kunt laten horen? Na een piepend en krakend lowbudget punkrocknummer te hebben gedraaid, volstond je vaak met iets als ‘Goed zo jongens’, waarmee op een bepaalde manier alles was gezegd.
‘Radio is een heel ander medium. Wat ik deed, was een veredelde vorm van plaatjes draaien voor een vaste groep luisteraars. Op de radio had ik het sterke gevoel onder elkaar te zijn. We noemden het programma altijd een beetje grappend “het elementaire universum van Stoffer en Bentz”. Maar het zei wel iets over onze bedoeling: we wilden een wereld opbouwen waar luisteraars deel van zouden gaan uitmaken. Je hoeft dan een hoop dingen niet meer uit te leggen. Dat is een groot verschil met mijn stukken; die zijn bestemd voor mensen die niet per definitie in dat elementaire universum hoeven te wonen. En ja, op de radio kon ik de muziek erbij laten horen en daar direct en spontaan op reageren. Op de radio leefde ik me uit; in mijn stukken gaat het veel meer om inleven.’
Zou het niet mooi zijn als er boeken bestonden met voorbeeldsamples die je op ieder gewenst moment kunt ‘aanklikken’?
‘Nee, dat lijkt me niks, tenminste: niet voor mij. Veel mensen prezen mijn boek door te zeggen dat ze bij lezing meteen naar hun platenkast renden. Ik begrijp het compliment, maar ik vind het ook vreselijk. Ik wil helemaal niet dat mensen naar hun platenkast rennen, ik wil dat ze denken: wat heb ik iets prachtigs gelezen. Ik wil die muziek overbodig maken.’
| |
Slotgedeelte van Bentz' verhalende essay over ‘I Found A Love’ van The Falcons (met Wilson Piekert). Uit: De luchtgitaar,
De schreeuw van Wilson Pickett
De schreeuw van Wilson Pickett in ‘I Found A Love’ is die van de grote gospelzangers die hij in zijn jeugd zo bewonderde, alleen dan niet afgevuurd op de apathische hemel maar op de wereld - waar ‘bad’ goed is en goed ‘baaaaaad’. Een schreeuw die de wereld - die even daarvoor nog als los zand aan elkaar hing - pas als ‘wereld’ bij elkaar schreeuwt: een prachtig veld barstend van het sappige groene gras en jij bent de maaier. Het is de schreeuw die je nooit wilt ophouden te schreeuwen omdat je voelt hoe je met elke schreeuw groter en sterker en glanzender wordt en dat alleen al is een reden om nog meer en nog harder te schreeuwen; om iedereen die je uit naam van de cultuur, de goede zeden of het redelijk verstand wil beletten je mond open te doen of je - als je dan perse iets moet zeggen - wil verplichten met twee woorden te spreken, in hun heilige huisjes gemaakt van stro finaal omver te schreeuwen. Hé kijk, moet je mijn voeten zien, als nieuw! Moet je zien hoe ik beweeg, als nieuw! Moet je mij horen: ‘......!’
Misschien dat de gospelzangers uit zijn jeugd er uit pure dankbaarheid van in extase konden raken, maar niet Wilson Pickett. Hij zou wel gek zijn om deze kracht die zijn huid doet spannen alsof een zwarte panter daaronder haar spieren strekt weer uit handen te geven. Als God niet gewild had dat deze jongen zich de macht van die schreeuw toe zou eigenen, had Hij maar een wereld zonder echo moeten scheppen, of in ieder geval een Alabama zonder echo.
‘Don't leave me baby,’ hoor je hem nog zeggen, en dan is hij zelf weg, Pickett, met achterlating van een lied dat hij naar conventionele maatstaven maar half heeft afgezongen, maar dat via zijn schreeuw weerklank heeft gevonden in talloze andere die, hoe ze ook mogen gaan, ‘I found a love’, ‘I found a home’, ‘I found The Lord’ etcetera, allemaal hetzelfde zeggen, het belangrijkste - dat alleen gezegd kan worden door de luchtgitaar in haar zuiverste vorm en meest directe verbinding met de ziel, de luchtpijp: I found A Voice.
| |
Vanzelfsprekend
‘Ook in de boekwinkel was te zien dat de mengvorm van pop en literatuur moeilijk te plaatsen is. Vaak stond De luchtgitaar niet bij de literatuur, maar naast de zoveelste biografie van Lou Reed. Sommige winkels kochten het boek ook helemaal niet in, juist omdat het over popmuziek ging. Pop wordt absoluut niet serieus genomen, heb ik gemerkt. Mijn boek heeft niet slecht verkocht, maar ik had er veel meer mensen mee willen bereiken. Het rare is dat literatuur over voetbal (bijvoorbeeld in het tijdschrift Hard Gras) wél gelezen wordt. Mensen die van popmuziek houden, willen niet lezen, en mensen die lezen, houden niet van popmuziek. Dat is wat generaliserend gezegd, maar het klopt wél.’
‘Waarschijnlijk heeft het ook met iets anders te maken: popmuziek heeft mijn leven opgeslokt, heeft mijn beleving van allerlei dingen bepaald, en veel mensen kunnen zich daar blijkbaar niet zoveel bij voorstellen. Wat voor mij zo werkelijk is als de pest - de ervaring die ik heb als ik bepaalde muziek hoor, waar ik verder geen uitleg bij nodig heb, wat ik bij wijze van spreken alleen maar hoef te noemen - heeft voor anderen die vanzelfsprekendheid helemaal niet. Popmuziek kan uiteindelijk niet de plaats van het werkelijke leven innemen.’
|
|